-20-
een psycholoog en/of psychiater ten dienste van het onderwijs, om een
eigen ruimte vraagt. Los van de bestaande situatie verwijst spreker
naar de te verwachten groei van het bevolkingsaantal in de jaren tot
1990. Verwacht mag worden dat het huidige aantal van 10.000 zielen
zal uitgroeien tot 12.000. Conform de uitdrukkelijke wens van de ge
meenteraad zal het overgrote deel van de te bouwen woningen plaats
vinden in de sociale woningsfeer welke bestemd is voor jonge ge
zinnen. Gesteld mag dan ook worden dat er een belangrijke toename
van het aantal kinderen zal plaatsvinden. Samengevat handhaaft het
college zijn voorstel, zij het dat wellicht op een enkel onderdeel
- niet van bouwkundige aard zijnde - enige verschuivingen zouden kun
nen worden doorgevoerd.
In tweede termijn toont de heer van der Bom zich verheuad over de
door de desbetreffende portefeuillehouder naar voren gebrachte argu
menten om de renovatie ineens te doen geschieden. Het door de wet
houder gevoerde betoog is voor zijn fraktie een extra stimulans zich
achter het voorstel op te stellen.
De heer Jansen zegt in het betoog van de portefeuillehouder onjuist
heden te hebben beluisterd. Zo werd aangevoerd dat de inspecteur van
het kleuter- en lager onderwijs met klem heeft verzocht zoveel moge
lijk rust te betrachten tijdens de lesuren, welk verzoek door de
portefeuillehouder wordt aangegrepen als zijnde een argument om de
werkzaamheden ineens uit te voeren. Mét hem - zo vervolgt spreker -
zal ook de wethouder vernomen hebben van de deskundigen dat de re
novatiewerkzaamheden steeds per twee lokalen zullen plaatsvinden.
Indien gehandeld zou worden conform zijn opvattingen, zou er slechts
tweemaal sprake zijn van overlast als gevolg van verbouwingswerkzaam
heden en bij uitvoering conform het voorstel is dat vijfmaal. Ook wordt
zijns inziens niet voldoende weerlegd dat er een gerede kans bestaat
dat er over een aantal jaren een leegstand zal bestaan van diverse lo
kalen. De door de wethouder uit de jongste uitbreidingsplannen ver
wachte leerlingen zullen zich op zijn vroegst over 8 jaar aandienen.
Spreker verwacht dat gedurende die periode de afname van het aantal
leerlingen van dien aard is geweest dat daarmee die toename genivel
leerd is. Ook daarin ziet hij geen enkel reëel argument, temeer niet
omdat het niet gestaafd is met cijfers dienaangaande. De enig bekende
cijfers zijn die welke betrekking hebben op de kleuterklassen, en daar
is een dermate drastische teruggang te zien dat met zekerheid kan wor
den aangenomen dat reeds over enkele jaren diverse leslokalen onge
bruikt zullen zijn.
Spreker vindt dan ook dat, gevolg gevend aan het verzoek van de in
specteur van het kleuter- en lager onderwijs, gecombineerd met het aan
nemen van een voorzichtige houding ten opzichte van hetgeen in het ver
schiet ligt, slechts tot één conclusie kan leiden en wel die welke ver
vat is in het voorstel van de commissie voor onderwijszaken.
Ook de heer Lodewijks zegt uit de woorden van de portefeuillehouder
qeen aanleiding te hebben gevonden zijn eerder ingenomen standpunt
te wijzigen. Hij vindt dat als het argument van de overlast gebruikt
wordt, de fasering juist tot een verdeling van die overlast over
langere tijd met zich brengt. De leegstandprognose is zijns inziens
erg somber. De cijfers welke bekend zijn gemaakt ten aanzien van het
huidig kleuter- en lager onderwijs, spreken naar zijn mening boekdelen.
Ook pleit naar zijn zeggen erg veel voor fasering, het feit dat een
aantal zaken toch niet vooraf goed zijn te beoordelen en het in dat
geval mogelijk blijft zich aan te passen aan de omstandigheden welke
zich voordoen. Met betrekking tot het kostenaspect verwijst spreker