-8-
let is echter wei zo dat eerst nu de raden van de onderscheiden gemeenten
gevraagd wordt een besluit te nemen. Dit in tegenstelling tot de vraag
van april 1978 waarbij het uitsluitend handelde om een opinieonderzoek.
De heer Jansen, het woord gekregen hebbende, deelt mede dat alle motie
ven welke door de voorzitter naar veren zijn gebracht indertijd uitvoerig
de revue hebben gepasseerd -mi dat de ioad zich terdege heeft gerealiseerd
dat dit zou leiden tot een kleinere vertegenwoordiging ;in de Stadsgewes
telijke Raad. Afgevraagd werd toen ook waarom, waar de provincie in staat
is met 75 mensen en 7 G.5.-leden een gehele provincie te besturen, tiet
noodzakelijk is de regio Breda te besturen met 82 Gewestraadsleden en 9
leden van het Dagelijks Bestuur. Namens zijn fraktie dealt hij vervolgens
mede het eerder ingenomen standpunt te handhaven.
Namens hun frakties delen desgevraagd de heren Lodewijks, van der Bom
en DIrven eveneens mede bij hun standpunt te blijven, zij het dat de heer
Dirven wil zien aangetekend dat hij op het standpunt staat dat de voor
zitter van de Stadsgewestelijke Raad uit de Gewestraadsleden dient te
woruen gekozen.
De heer Roeien merkt op dat de voorzitter in zijn weergave van de gevolgde
procedurelijn terecht heeft gezegd dat de raad in zijn vergadering van 22
februari 1979 aanbevelingen heeft gedaan. In tegenstelling daarmee vindt
hij de gebruikte terminologie in de thans voorliggende nota te absoluut
gesteld, met name waar gezegd wordt: "Terzake hebt u de volgende uitgangs
punten gekozen:".
Vervolgens ontspint er een korte discussie over de wenselijkheid of een
voorzitter van de Stadsgewestelijke Raad al dan niet uit de Gewestraad
moet voortkomen. Daarbij is de heer Lodewijks de mening toegedaan dat
het argument van de heer Jansen, luidende dat het wellicht wel eens niet
mogelijk zou kunnen blijken te zijn een goede voorzitter uit de Gewest
raadsleden naar voren te laten komen, niet zwaarwegend genoeg is om net
risico te nemen dat wordt overqegaan tot het aantrekken van een profes
sionele manager als voorzitter van een orgaan dat zijn voorzitter dient
aan te wijzen op andere gronden dan op basis van zijn managerschap.
Terwijl de heer Dirven vindt dat, indien een voorzitter onvoldoende tijd
beschikbaar heeft om het voorzitterschap naar behoren te vervullen, het
achter hem staande apparaat meer op de voorgrond zou moeten treden, is
de heer Hennekam juist bevreesd voor het teveel gewicht toekennen aan
en het verzelfstandigen van het ambtelijk apparaat. Bij een full-time voor
zitter zal dit zeer zeker minder het geval zijn.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens
besloten het raadsbesluit van 22 februari
1979 te handhaven, waarbij het lid Dirven wordt
geacht te hebben tegengestemd.
6) Voorstel tot vaststelling verweerschrift in verband met ingesteld beroep
door Kwekerij Klaverblad B.V. bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad
van State in verband met geweigerde bouwverqunninq.
Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus be
sloten.
7Voorstel tot aankoop van gronden ten behoeve van bedrijventerrein.
De heer "Jansen is van mening dat het college met een onvoldragen voorstel
is gekomen. Uit diverse contacten met Prinsenbeekse ondernemers heeft
zijn fraktie kunnen constateren dal er een duidelijke correlatie bestaat
tussen mogelijke interesse en de te betalen grondprijs. Hij vreest er voor
dat vele nu nog geïnteresseerden zullen moeten afhaken zodra de effectieve
grondprijs bekend is als gevolg waarvan het wel eens noodzakelijk zou