kom. Dergelijke mensen zijn wel gedwongen hun sport te beoefenen in
het buitengebied. Men kan dit op twee manieren doen, en wel a) door
het bouwen van een stal in het buitengebied zoals wel meer gebeurd is,
of b) door het kopen van een boerderij en daar een stal bij te bouwen.
Indertijd heeft aanvrager moeten bouwen binnen de agrarische bestemmings
bepalingen, heeft daar ook aan voldaan, maar krijgt nu geen gelegenheid
meer zijn stal uit te breiden. Hij vindt dit een foutief beleid.
De voorzitter bestrijdt deze laatste opmerking. Uit het voorstel valt
duidelijk op te maken wat aanvrager wel of niet mocht en op grond waar
van. Feit blijft echter dat aanvrager als burger gevestigd is in het
buitengebied, in een huis met een schuur van 77 m2; dat het vorige be
stemmingsplan zich verzet tegen hetgene betrokkene graag zou willen heb
ben; dat het aanstaande plan - dat dus nog geen kracht van gewijsde
heeft - dit eveneens verbiedt. De enige conclusie kan zijn dit beroep
schrift ongegrond te verklaren.
De heer Dirven vindt dit antwoord luiden als zou het iemand betreffen
die in het buitengebied is ingesloten. Hiervan is echter geen sprake.
Betrokkene heeft indertijd de aldaar gelegen grond kunnen kopen onder
de voorwaarden zoals die toen in Prinsenbeek golden. Er is toen geïnves
teerd moeten worden, plm. 1% ha. grond werd aangekocht, en nu zou niet
meer uitgebreid mogen worden omdat er geen sprake is van een agrarische
tedrijfsvoering.
Bij interruptie vraagt de heer Roeien hoe dit te rijmen valt met de be
stemming in het nieuwe bestemmingsplan "Bouwblokken voor agrarische be
drijven" alwaar op grond van het oude bestemmingsplan veel mogelijk was
doch nu niet meer.
De burger in het buitengebied heeft, aldus de voorzitter, dezelfde rechten
als iemand die woont binnen de bebouwde kom. Beiden hebben recht op een
vrijstaand bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 50 m2. Hij zou het
discriminerend vinden hiervan af te wijken. Bovendien is het zo, dat toen
aanvrager zich in het buitengebied ging vestigen,hij-overging tot sloop
van de toenmaals bestaande woning met bedrijfsruimte. En op grond van
het toen bestaande overgangsrecht is hem vergunning verleend voor het
herbouwen waarbij hem zelfs werd toegestaan om de bedrijfsruimte Z'5?ó
groter te maken dan gesloopt werd. Indertijd is aanvrager op voldoende
wijze de hand gereikt en het is niet mogelijk de hand te blijven reiken
daar waar het niet is toegestaan. Spreker besluit met de aanbeveling niet
'langer over dit onderwerp te blijvendiscussiëren dan noodzakelijk is.
Vervolgens wordt conform het voorstel
besloten- De heer Dirven wordt geacht
te hebben tegengestemd.
8) Voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Hypotheekfonds
Noordbrabantse Gemeenten (H.N.G).
Namens z.ijn fraktie deelt de heer Jansen mede het voorstel van het
college te zullen steunen, behoudens ten aanzien van het bepaalde onder
punt b. Zijn fraktie wenst punt b. in het huidige stadium nog niet te
accepteren zonder te weten hoe deze zaak in andere gemeenten is geregeld.
Voor zover zijn fraktie bekend.zijn er in West-Brabant drie gemeenten
die op dit onderdeel nog nooit een claim hebben gehad, en het zou wel
eens kunnen zijn dat er bij de andere gemeenten zoveel claims liggen
en zoveel afwijkingen zijn ontstaan, dat deze 1 /oo-regeling op een
gegeven moment alleen maar dienstig is om aldaar de gaten te dekken.
Ook bij de fraktie Gemeenschapsbelang, zo zegt de heer van der Bom,
vormt punt b. als het ware een breekpunt. Naar aanleiding van het ver-