van het ondernemerscontact luiden dat men hoopt begin oktober kenbaar
te kunnen maken de resultaten van de bespreking over het D.P.O.-rapport
binnen eigen kring.
Na daartoe in tweede termijn het woord te hebben gekregen zegt de heer
Roeien met genoegen kennis te hebben genomen van de mededeling door de
voorzitter om bij een eventuele stagnatie in de uitvoering van het wo
ningbouwprogramma in een vroegtijdig stadium daarover met de raad in
contact te treden. Om die reden vindt hij dat de raad unaniem achter
het voorstel moet gaan staan. Daarmee blijft echter onverlet het feit
dat binnen de commissie ruimtelijke ordening diverse filosofieën naar
boven kunnen komen met betrekking tot de invulling van de plannen, maar
die zullen eerst aan de orde mogen komen zodra mocht blijken dat de plan
nen van het college niet uitvoerbaar zijn.
De heer Jansen is van mening dat de resultaten van het woonwensen-onder
zoek een minder dramatisch beeld te zien geven van de behoefte aan huur
woningen dan veelal wordt aangenomen. Hij baseert dat onder meer op de
tijdsduur gedurende welke men als woningzoekende staat ingeschreven en
het moment waarop men hoopt voor een woning in aanmerking te komen. Ook
zou spreker graag willen vernemen het aantal punten dat de verschillende
geregistreerde woningzoekenden gescoord zouden hebben indien zij zich
kandidaat gesteld hadden voor een woning in het bestemmingsplan Staart
II. Daarnaast vraagt hij hoeveel van de ingeschrevenen een aanbod is
gedaan voor een woning in Staart II en daar, om welke reden dan ook,
geen gebruik van hebben gemaakt. Spreker is tenslotte van mening dat
er voor gewaakt moet worden dat Prinsenbeek een stadsgemeente wordt,
met alle sociale indicaties en acceptaties welke daaraan inherent zijn.
Naar aanleiding van het antwoord van de voorzitter over de mogelijke si
tuering van bejaardenwoningen, zegt de heer Hennekam van mening te zijn
dat het college van burgemeester en wethouders een fout maakt door een
te sterk verband te leggen tussen de uitslag van het distributie-plano
logisch onderzoek en de situering van nieuw te bouwen bejaardenwoningen.
Naast het feit dat dit distributie-planologisch onderzoek niet handelt
over bejaardenwoningen is het aantal mogelijke locaties voor het bouwen
van bejaardenwoningen vrij beperkt. Van de 5 locaties welke in het voor
stel genoemd worden kunnen er zijns inziens 3 zonder meer geschrapt wor
den. Bovendien heeft zijn fraktie er in het verleden diverse malen blijk
van gegeven van mening te zijn dat de bejaarden-huisvesting moet worden
geboden op een centraal punt in de gemeente. Daarnaast heeft de lokatie
op de Markt het grote voordeel dat daarop een bestemmingsplan rust dat
inschaling van een aantal bejaardenwoningen vrij gemakkelijk maakt.
Spreker zegt niet de bedoeling te hebben nu reeds aan te sturen op een
uitspraak van de gemeenteraad maar alleen te willen zeggen dat ervoor ge
waakt moet worden dat de uitslag van het distributie-planologisch onder
zoek bepalend wordt voor de plaats waar toekomstige bejaardenwoningen al
dan niet gebouwd kunnen worden.
Zich in eerste instantie tot de heer Jansen wendend, antwoordt de voorzitter
de door hem gevraagde informatie voor zover mogelijk ter tafel te zullen
brengen. Diens opmerking dat er voor gewaakt moet worden dat de gemeente
Prinsenbeek als het ware een stadswijk zou gaan worden van het Bredase
wordt door hem onderschreven. Zich vervolgens richtend tot de heer Henne
kam deelt spreker mede dat het uiteraard de gemeenteraad is aan wie het
is voorbehouden te besluiten waar toekomstige bejaardenwoningen gesitueerd
moeten worden en dat niet de uitkomsten van het distributie-planologisch
onderzoek daarvoor bepalend zijn. Daarnaast heeft ook het college er nimmer
blijk van gegeven dat de Markt minder geschikt zou zijn als een mogelijke
locatie voor toekomstige bejaardenwoningen. In dat verband onderschrijft