-5-
Zijn fraktie meent namelijk dat het vast doen opnemen in het bestuur van
de monumentencommissie van een lid uit de Provinciale Monumentencommissie,
een plaatselijk/regionaal historicus en de districts-architect van de Monu
mentenzorg, onherroepelijk zal leiden tot frustaties en hoge absentiecijfers
vanwege de aard van de materie waar deze deskundigen zich mee zullen moeten
bezig houden.
Spreker vraagt zich vervolgens af of de geldboete, genoemd in artikel 22,
hoog genoeg is om potentiële overtreders van de verordening tot andere ge
dachten te brengen. Tenslotte is hij van mening dat in het eindstadium van
voorbereiding der monumentenverordening ook de raadscommissie sport en cul
tuur geraadpleegd had moeten worden.
De heer Roeien zegt nog een korte bemerking te hebben, welke ontstaan is door
dat het college bij de commissieverslagen heeft doen toekomen een raadsstuk
uit de meivergadering 1980. Zijn fraktievoorzitter heeft er reeds met nadruk
op gewezen dat zclang er geen geldelijke regeling is en over de samenstelling
van de monumentenlijst nog gestudeerd wordt, naar mogelijke verbouwers toe
geen nadelige effecten mogen optreden. In dat verband verwijst hij naar pa
gina 4 van het laatst toegezonden stuk, waar onder punt 6 in de eerste alinea
staat dat "reeds nu kunnen aan het verlenen van een bouwvergunning bepaalde
nadere voorwaarden worden gesteld, mede aanoedragen door de welstandscom
missie". Spreker wenst nogmaals met klem te benadrukken bereid te zijn be
paalde waardevolle objecten binnen de gemeente zoveel mogelijk te behouden
in de huidige toestand, echter pas dan als daar ook een compensatie tegen
over staat. De zinsnede die hij zojuist geciteerd heeft zou hij dan ook
graag als ongeschrèven willen beschouwen.
De heer Naqelkerke is, eveneens als de heer Jansen, van mening, dat de
geldboete genoemd in artikel 22 absoluut te laag is om handelingen in
strijd met artikel 13, al bij voorbaat uit te sluiten.
Ten aanzien van artikel 3, lid 5, regelende de plaatsvervanging bij verhin
dering, vraagt spreker zich af wie die plaatsvervangers zullen moeten zijn.
Mét de heer Jansen, is vervolgens ook de heer Dirven van mening dat de samen
stelling van de monumentencommissie overeenkomstig artikel 3, lid 2, in feite
te "zwaar" is om ook te blijven functioneren in de periode nadat alle ge
meentelijke monumenten geïnventariseerd en op schrift gesteld zijn. Hij
steunt dan ook het voorstel om de in lid 2 genoemde deskundigen onderdeel
te doen zijn van lid 7 en daarvan - vooral in de beginperiode - een nuttig
gebruik te maken.
Spreker vindt vervolgens dat de in te stellen monumentencommissie zich op
de allereerste plaats zal moeten gaan beraden over de normen waaraan monumen
ten moeten voldoen om in de monumentenlijst te worden opgenomen. Terecht
heeft de gemeenteraad ten aanzien van een eerdere monumentenlijst bezwaren
daartegen geuit, juist omdat volstrekt onduidelijk was op welke gronden
die lijst tot stand was gekomen.
De opmerkingen welke voorgaande sprekers hebben gemaakt over de hoogte van
de geldboete genoemd in artikel 22, wordt door hem. niet onderschreven. Zijns
inziens dient bepalend te zijn de bouwvergunning die al aan niet verleend
wordt en zullen, bij het bouwen zonder of in afwijking van de vereiste ver
gunningen, naast de strafbepaling uit de monumentenverordening ook die uit
de woningwet moeten worden toegepast. In dat geval zal de uiteindelijke schade
veel meer bedragen dan de tekst van artikel 22 doet vermoeden.
Namens zijn fraktie zeqt ook de heer de Hoon het voorstel van de heer Jansen
ten aanzien van de samenstelling van de monumentencommissie, te ondersteunen.
Voor wat betreft de financiële consequenties die het instellen van een gemeen
telijke monumentenverordening zal hebben, adviseert spreker reeds bij het sa
menstellen van de komende begroting de mogelijkheid tot fondsenscheopino
daarin op te nemen.
Als laatste spreker in eerste termijn, vindt de heer van den Eïjnden dat de
eigenaren van panden die mogelijk in aanmerking komen om te worden geplaatst