-13- niet door te laten gaan. Daarvan echter is geen sprake. Wel heeft de raad destijds een besluit genomen als gevolg waarvan het eerdergenomen raadsbesluit tot aankoop van deze gronden misschien een minder urgent karakter kreeg. Dit impliceert naar zijn zeggen echter geenszins dat de raad is teruggekomen op zijn eerstgenomen besluit. De heer Lodewijks vindt dat de gemeente dan wellicht niet de oorzaak is geweest dat de aankopen geen doorgang hebben gevonden, doch toch op zijn minst in gebreke is gebleven in de afwikkeling van die trans acties en dat op grond daarvan de argumentatie van de Vereniging van Nederlanse Gemeenten totstand is gekomen. Zijn betoog vervolgende, deelt wethouder Houtepen namens het college mede, er geen bezwaar tegen te hebben de vanuit de raad naar voren gekomen suggesties opnieuw in overweging te nemen en de eventuele uit komsten daarvan zo spoedig mogelijk de raad ter kennis te brengen. De heer van den Eijnden doet de suggestie om contact op te nemen met de aspirant-verkopers en hen de verzekering te geven dat de zienswijze van de gemeenteraad voor hen nimmer zal leiden tot financiële gevolgen. Uit de reacties op een vraag van wethouder van Seventer, of de gemeente raad het gewenst vindt van het resultaat van eventuele nieuwe onderhan delingen op de hoogte te worden gesteld, constateert de voorzitter dat zulks inderdaad het geval is. De voorzitter sluit vervolgens de discussies en concludeert dat de ge meenteraad het college van burgemeester en wethouders heeft uitgenodigd opnieuw in onderhandeling te treden met de door aspirant-verkopers ingeschakelde deskundige met het doel deze er toe te brengen een ge wijzigde declaratie in te zenden, gebaseerd op het werkelijk gemaakte aantal uren en werkelijk gemaakte onkosten. Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. 6) Voorstel tot het voteren van een krediet voor het houden van een beleids- onderbouwend akoestisch onderzoek in verband met verkeerslawaai. De heer Jansen stelt de vraag of het gemeentebestuur als gevolg van het schrijven van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne d.d. 8 mei 1980, gehouden is met het D.H.V. Raadgevend Ingenieursbureau te Amersfoort in zee te gaan. Zo dit niet het geval is dient zijns inziens de offerte van de laagste inschrijver te worden geaccepteerd. Wethouder Houtepen antwoordt dat hem uit informatie is gebleken dat er niet noodzakelijkerwijs een koppeling gelegd hoeft te worden tussen een subsidieverlening door de rijksoverheid in de kosten van het onder zoek en het bureau dat dit onderzoek uitvoert. De gemeente is volledig vrij in haar keuze dienaangaande. De heer Dirven deelt mede dat hij, gezien het belangrijke prijsverschil dat de beide uitgebrachte-offertsste zien geeft, zich bij de onder scheidende bureaux_terzake heeft laten informeren. Daarbij is hem geble ken dat vooral het D.H.V. Raadgevend Ingenieursbureau over veel ervaring met soortgelijke onderzoeken beschikt, hetgeen met name te danken is aan de vele overheidsopdrachten die men tot op heden mocht ontvangen. Ook heeft D.H.V. inmiddels al veel onderzoek gedaan aan de overzijde van Rijksweg 16, in het gebied van de Haagsche Beemden, waarmee naar hem bleek het bureau Peutz nog geen enkele relatie heeft gehad. Ook is hem gebleken dat D.H.V. in zijn onderzoeken meer nadruk legt op ver- keersintensiteitsonderzoeken en de toekomstige betekenis daarvan, dan het bureau Peutz. Naar zijn mening is het D.H.V. Raadgevend Ingenieurs bureau meer terzake deskundig dan het bureau Peutz. Graag zou hij dan ook van het college willen vernemen welk standpunt Rijkswaterstaat, welke

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 72