- 10 - De heer Dirven sluit zich in grote lijnen aan bij hetgeen in de commissievergadering gezegd is. Hij wil echter wel stellen dat het hier een ondernemer betreft die momenteel zijn bedrijf nog kan uitoefenen. Het is dus wel een beetje gevaarlijk om te stellen dat hij naar vervangende ruimte moet uitzien binnen een bepaalde tijd. Hij heeft in het verleden aangetoond dat hij dat wilde. Inder tijd heeft klager namelijk dat gebouwtje in de Kapelstraat ook willen huren of kopen. De wil is duidelijk aanwezig. Als je stelt dat hij binnen een bepaalde tijd dat moet proberen waar te maken zal dat moeilijk zijn. De machines die klager gebruikt veroorzaken geen hinder blijkens schriftelijke verklaringen van de omgeving. De tolerantie moet hier sterker meespelen dan de bestemmingsbepalingen als zodanig. Niet als een soort vrijbrief voor iedereen om dergelijke zaken te doen, maar wel dat de termijn voor klager voor het zoeken naar andere ruimte ruim ingeschaald moet worden, zeker in deze economische recessietijd. De voorzitter zegt dat de heer Lodewijks correct heeft weergegeven de conclusies en de discussie in de commissie ruimtelijke ordening. Op de eerste plaats heeft het college inderdaad correct gehandeld. Wat voor uitleg men ook geeft aan de door de raad vastgestelde bestemmings bepalingen, de consequenties blijven hetzelfde. Verder stelt de heer Lodewijks dat er een bepaalde vorm van onbillijk heid zou zijn en geeft het college in overweging om klager nog enig respijt te geven om uit te zien naar een lokatie waar de activiteiten wel gepleegd zouden mogen worden. Van "oogluikend toelaten" is nooit of te nimmer sprake geweest. Er is voldoende onderhandeld waarbij als basis gold dat het bedrijf daar niet mag worden uitgeoefend. Toen men niet tot overeenstemming kon komen is deze zaak aanhangig gemaakt bij de afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Het college is echter niet ongenegen om een en ander nog eens na te gaan. De vraag is name lijk welke termijn de raad in gedachte had? Los van deze vraag zal on getwijfeld voor het college meespelen welke uitspraak de voorzitter van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State zal doen. Het college voelt niet voor twee of drie jaar. Er zijn immers al gesprekken met betrokkene geweest waarbij handrei kingen zijn gedaan met betrekking tot. een bepaalde lokatie waar het bedrijf wel kan worden uitgeoefend. De heer Lodewijks zegt nu niet weer namens de twee andere fracties te spreken. De gedachtenwisseling in de vergadering van de commissie ruim telijke ordening verzette zich juist duidelijk tegen het abrupt, strin gent vastleggen van een termijn. Namens zijn fractie is hij dus niet van plan om een dergelijke termijn te noemen. Dat de uitspraak van de Raad van State bij de verdere acties van het college richtinggevend zullen zijn, wordt uiteraard door de raad gebillijkt. De mening bin nen de commissie ruimtelijke ordening was dat de termijn die de raad gaat vaststellen of waarvan de raad verwacht dat het college die gaat vaststellen, aan de normen van redelijkheid gemeten een redelijke ter mijn mag heten en dat is geen termijn waarvan men zegt dat binnen een half jaar het bedrijf gesloten moet zijn. Dit is naar zijn oordeel een onredelijke termijn. De termijn dient op zijn minst een stuk langer te zijn dan een half jaar. Overigens heeft hij met "oogluikend" bedoeld dat de heer Korporaal sinds - naar zijn zeggen - 1977 aldaar een bedrijf heeft. Van ambtelijke zijde is gezegd dat het bedrijf daar sinds 1978 gevestigd moet zijn. Op dat moment was de gemeente blij dat iemand - die om andere redenen zich daar meldde - op een verstandige manier in zijn onderhoud kon gaan voorzien. Op dat moment kan er vertrouwen zijn gewekt dat door zijn contacten die hij in die fase om een andere zaak had, de gemeente zijn activiteiten niet negatief gezind was. Er is overigens nooit een formele toestemming van de gemeente geweest. Tot 30 mei 1980 heeft de heer Korporaal in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 138