-22-
RijksoverheidOp korte termijn zal C.R.M. - en het lijkt ook daar doorge
drongen te zijn - een vereenvoudiging aanbrengen in de procedure die hopen-
lijk kan gaan bijdragen tot duidelijkheid en vooral samenhang in de nieuwe
opzet van het welzijnswerk. Aldus mevrouw Poulissen.
Heer Lodewijks als men in Breda met deze materie tobt, kunt u zich mis
schien met een beetje goede wil wel indenken. Dat het ook in Prinsenbeek
niet zo eenvoudig is,"door de bomen het bos te blijven zien".
Een sprekend voorbeeld: één uit vele. Het is nog maar enige tijd geleden
dat ons college ter ore kwam "beperking op basis van de Rijksbijdragerege
ling" Doch dat instellingen die het zou betreffen er niet de dupe van
mochten worden.
Wie schetste onze verbazing dat in een brief van C.R.M. van 21 december
1931 aangegeven wordt "als algemeen uitgangspunt geldt dat de ombuigingen
niet beogen uitgaven af te wentelen op provincie of gemeente maar de uit
gaven te verminderen aan de instellingen waarvan het werk wordt gefinan
cierd op basis van de rijksbijdrageregeling en daarbij te weten dat deze
opvatting- uit het gestructureerd overleg decentralisatie komt.
Toch wil het college, aangezien welzijnsbeleid en welzijnsplanning
terecht zeer bij de raad leven, er wederom op ingaan daarbij de kans
lopend dat de heer Lodewijks kan opmerken dat hij dat op een regenach
tige achternamiddag ook wel had kunnen verzinnen. Dat risico calculeren
wij dan maar in.
Daar gaat die dan.
Voor een goed begrip van zaken: in de welzijnssector is het woordgebruik
soms wat ingewikkeld. In de eerste plaats dienen wij onderscheid te maken
tussen de begrippen welzijnsbeleid en welzijnsplanningWij kunnen heel
nuchter constateren dat vele vorige collegae en raden, globaal gespro
ken reeds vanaf de wederopbouw van ons land, bezig zijn geweest met het
voeren van een welzijnsbeleidOok het huidige college is daarmede dage
lijks bezig. Als meest recente voorbeeld: totstandkomen van een akkom-
modatie als welzijnsvoorziening mag genoemd worden de uitbreiding van
de sporthal. De kleine zaal is afgelopen maandag wederom in gebruik ge
nomen. Het welzijnsbeleid moet rekening houden met de steeds veranderende
behoeften en veranderingen in de samenleving en voorwaarden scheppen voor
het welbevinden en de ontplooiing van personen en groepen, onder andere
gericht op maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, onderwijs,
cultuur, sport, jeugd en recreatie. Het welzijnsbeleid is steeds meer een
voorwerp van zorg voor de overheid geworden. Rijkssubsidieregelingen deden
hun intrede. Jn de jaren '70 constateerde men een aantal knelpunten (Knel
puntennota 1974). De besluitvorming diende te worden gedecentraliseerd
dat wil zeggen brengen naar de gemeente. Het kernwoord op welzijnsterrein
is dan ook decentralisatieDe rijkssubsidieregelingen werden omgezet in
rijksbijdrageregelingen, dat wil zeggen rechtstreekse subsidie-banden tus
sen instellingen en het rijk worden verbroken en worden gelegd bij de
gemeente. Deze ontwikkeling had tot gevolg dat het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk van de gemeenten plannen verlangde op ter
reinen als het sociale-culturele werk en de maatschappelijke dienstverle
ning. Gemeenten met een rijksbijdrage beneden een bedrag van f. 75.000,
zijn daarvan vrijgesteld. De planvoorschriften zijn dus niet op een ge
meente als Prinsenbeek van toepassing, omdat deze gemeente een rijksbij
drage van minder dan f. 75.000,geniet. Opstelling van een welzijnsplan
en daarmede bedoelt het college dan het totale terrein van welzijn, is voor
een qemeente als Prinsenbeek op dit moment dus niet verplicht gesteld.
De verplichting tot opstelling van een welzijnsplan zal ten eerste ontstaan
na de inwerkingtreding van de Kaderwet Specifiek Welzijn. Het ontwerp van
deze wet is in mei 1981 door de 2e Kamer aanvaard en moet de le Kamer nog
passeren. De verwachting is dat deze wet, die een raamwet voor onder andere