hiermede graag akkoord om zodoende de haalbaarheid van het bedrijventerrein te
vergroten. Zijn fraktie wil bovendien het college voorstellen om bij de voorwaarden
voor grondverkoop de bouw van een verzamelgebouw mogelijk te maken. Onder
verzamelgebouw wordt verstaan: een grotere unit waarvan onderdelen kunnen worden
verhuurd. Dus een gebouw geschikt voor onderverhuur aan gegadigden die geen 300
m2 nodig hebben. Aangetekend zij hierbij wel dat bij onderverhuur de onderhuurder
moet voldoen aan dezelfde voorwaarden als zou hij ais hoofdeigenaar zonder onderhuur
grond willen aankopen. Anders bestaat het gevaar dat er een bedrijventerrein
gecreëerd wordt met onderverhuur gericht op gegadigden buiten deze gemeente,
wat niet de bedoeling is. Aan de grondverkoop aan de bouwer van deze unit,, die
eventueel wel extern kan zijn,, wil hij de voorwaarde verbinden dat de onderhuurder
iemand moet zijn die woonachtig is in Prinsenbeek, zodat deze zich straks niet
kan beroepen op het niet weten en toch externe gegadigden toelaat. Een ander
punt, wat gedeeltelijk samenhangt met 7 b., is de mogelijkheid om woningen op
het bedrijventerrein te plaatsen. Er is voorzien in de mogelijkheid voor de bouw
van enkele bedrijfswoningen, waarbij het college zal uitmaken of daartoe al dan
niet reden is. Er wordt dan in de kostprijsberekening (agendapunt 7b.) uitgegaan
van circa 6 woningen. Dit is vast te stellen uit het daarin genoemde verschil in
grondprijs, die hij echter even buiten de discussie wil laten. Zijn voorstel is dat
de mogelijkheid aanwezig moet zijn om woningbouw aldaar toe te laten wanneer
zulks voor de bedrijfsuitoefening van het bedrijvenpand een absolute noodzaak is
en wat uiteraard door het college wordt bekeken. Om hier echter wildgroei te vermij
den, wil hij het bouwvolume van die woningen aan de volgende regels binden. Overigens
is dit niet goed verwoord in het commissieverslag. Wanneer een vergunning afgegeven
wordt voor een woning op het bedrijventerrein, dan zou het bouwvolume van die
woning maximaal 400 m3 mogen bedragen. Dit is identiek aan de voorschriften die
terzake gelden in het buitengebied. Aangezien het bedrijventerrein, naar hij meent,
in de kernrandzöne ligt vindt hij het juister om aan deze filosofie te hechten, dus maximaal
400 m3. Bouwoppervlakte van de woning zou moeten zijn maximaal 25% van het
grondvlak, maar met een absoluut maximum van 75 m2. De bedrijfsgebouwenopper
vlakte moet minimaal 2 maal zo groot zijn ais het bouwoppervlak van de woning.
Wanneer bijvoorbeeld bij een klein bouwperceel van 300 m2 een woning onontbeerlijk
is, dan mag men 25% aan woningbouw besteden, dus 75 nrf en een bedrijfsopperviakte
van 2 maal de grootte van de woning minimaal dat is dus 150 m2. Dan krijgt men
een bebouwing van 225 m2 op het kleinst mogelijke perceel van 300 m2, wat dan
weer voldoet aan de eigen zienswijze dat men genoegen neemt met een maximaal
bouwoppervlak van 75% van de totale oppervlakte die gekocht is. Mutatis mutandis
krijgt men dat ook bij grotere panden of bij grotere oppervlakten die worden aange
kocht, alleen is die 25% van het totale oppervlak daar gebonden aan een maximum
van 75 m2. Dan moet echter het bedrijfsoppervlakte-stuk 2 maal zo groot zijn als
de woning. Hij vraagt deze wijzigingen in de besluitvorming over te nemen en hij
denkt dat de drie wijzigingen de verhuurmogelijkheden en eventueel de ingebruik
name van het bedrijventerrein zullen bevorderen en men heeft er alleen belang
bij om straks een bedrijventerrein te hebben waar inderdaad bedrijfsmatig iets ge
beurt en niets aan een kaal oppervlak.
De heer Lodewijks zegt dat het raar kan lopen met plannen die een zekere voorberei
dingstijd nodig hebben, want eigenlijk had dit een heuglijke raadsvergadering moeten
zijn en had de raad het college unaniem moeten feliciteren met de totstandkoming
van een plan bedrijventerrein en ook uiteraard met de voortvarende manier waarop
het college het initiatief van een plaatselijke ondernemersvereniging heeft weten
te steunen en ook met de snelheid waarmee het college de grondaankopen, die
voor het plan nodig waren, heeft gerealiseerd. Dat zou allemaal zo geweest zijn
als uiteindelijk nu ook iets anders gebleken zou zijn, namelijk dat de behoefte op
basis waarvan het college indertijd is gaan zoeken nar een locatie en naar gronden
waar een bedrijventerrein gevestigd zou kunnen worden, op dit moment ook aanwezig
zou zijn. Ten aanzien van de laatste is in de raad nogal eens wat verschil van mening
geweest. De heer Jansen heeft bij de aanvang van zijn betoog onderstreept, dat
de omvang van de behoefte toch wat lager ingeschat werd dan de cijfers die de
raad van het college kreeg. Op basis van dat soort twijfels heeft het college nogmaals
de plaatselijke ondernemers een enquête voorgelegd. Er is gevraagd of die behoefte
-4-