- 26 - te wijzen, welke niet door een bebouwde kom leiden. Na deze enquête heeft het dagelijks bestuur besloten de bestuurscommissie brandweer te verzoeken een oppervlakkige terreinverkenning te laten plaats vinden, bij die gemeenten, die min of meer de behoefte aan een regeling hadden. Op grond van de uitslag hiervan is de nota "routering gevaarlijke stoffen" opgesteld, die in de raadsvergadering van 26 februari 1981 punt van bespre king is geweest. Om alles nog eens duidelijk te maken het volgende: Met betrekking tot bovengenoemde enquête heeft het college de Bestuurscommis sie Brandweer Stadsgewest indertijd medegedeeld, dat in ieder geval moet worden voorkomen, dat door de bebouwde kom van Prinsenbeek vanaf rijks weg A16 naar Etten-Leur en Zevenbergen v.v. vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaats vinden. Rekening houdend met dit uitgangspunt is besloten om voor Prinsenbeek in het Stadsgewestelijke routeringsplan aan te wijzen de Zanddreef en de Strijpenseweg. Door aanwijzing van deze wegen kan via de Leursebaan en de Moerdijkse Postbaan een aansluiting worden verkre gen op rijksweg A58. Met de gemeente Etten-Leur is dan ook afgesproken, dat het bedrijf Agriben zijn goederen via bovengenoemde wegen zal vervoe ren en niet door de bebouwde kom. Deze route kan echter niet worden afgedwongen, omdat het routeren van de producten van Agriben een aangele genheid is, die niet gebaseerd is of kan worden op de Hinderwet of de Wet Gevaarlijke Stoffen. Welke zijn nu de mogelijkheden voor de lokale overheid? Artikel 22 van de Wet Gevaarlijke Stoffen geeft aan de provincie en de gemeente de uitdrukkelijke bevoegdheid om verordeningen vast te stellen ten aanzien van onderwerpen, waarin de wet voorziet, mits deze niet met de wet, of de daarop steunende voorschriften in strijd zijn. Als algemene regel voor het vervoer van alle gevaarlijke stoffen geldt, dat men de bebouw de kommen zoveel mogelijk dient te vermijden. Veel gemeenten hebben van de krachtens artikel 22 gegeven bevoegdheid gebruik gemaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over bepaalde routes te leiden en andere voor die transporten te verbieden. Hierdoor dreigde een onoverzichtelijk geheel van allerlei verschillende regelingen te ontstaan. Om dat te voorko men kwam een aanvulling van het Vervoer over land van Gevaarlijke Stoffen, afgekort VLG, tot stand, die de mogelijkheid c.q. de inhoud van routerings voorschriften in vier opzichten beperkt, te weten: 1. de stoffen, waarop routevoorschriften van toepassing zijn worden bij besluit aangewezen; 2. alleen bij plaatselijk voorschrift kan een verplichte route worden inge steld. Dat wil zeggen, dat een gemeentelijke verordening nodig is; 3. een gemeentebestuur kan slechts een of meer gedeelten van de gemeente tot verboden gebied verklaren en dus niet het gehele gebied van de gemeente; 4. de aangewezen route, waarop het transport van gevaarlijke stoffen door het betrokken gedeelte van de gemeente wel is toegestaan moet aan de weggebruikers zijn kenbaar gemaakt met een voorgeschreven verkeersbord (oranje ondergrond met daarop een zwarte pijl boven een zwarte cirkel). De laatstgenoemde beperking heeft verstrekkende gevolgen. Dit bord is namelijk een aanduidingsbord en heeft dus op zich geen bindende werking zoals bijvoorbeeld een parkeersverbodsbord. Het negeren van dit bord levert geen verkeersovertreding op, maar vindt zijn sanctie in het VLG. De maxi mum straf is een jaar hechtenis of een geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden. De aanwezigheid van deze borden is echter een voorwaarde voor het doen werken van de gemeentelijke verordening waarin de route is vastge steld. Dit houdt in, dat de gemeente bij het vaststellen van eventuele route voorschriften afhankelijk is van de beheerder van de weg waarover de verplichte route leidt. Met die voorwaarde kan de Minister van Verkeer en Waterstaat in veel gevallen zelf bepalen waar routevoorschriften zuilen gelden en waar niet. immers voor wat de doorgaande wegen betreft is het rijk de grootste en belangrijkste wegbeheerder. In andere gevallen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 329