gemaakt terwijl het opvolgende stuk correspondentie afgewikkeld is. De voorzitter zegt verder dat het college er van uitgaat dat indien de brief van 01-03-1982 van de heer van Mook kennelijk gericht is aan burge meester en wethouders deze brief ook behoort te worden afgehandeld door burgemeester en wethouders. Zijn antwoord op de twee vragen is daarom als volgt. Brieven die ge richt worden aan burgemeester en wethouders of aan de burgemeester of aan de raad worden daargebracht waar ze thuis horen. De advokaat van betrokkene heeft om een onderhoud verzocht teneinde de consequenties te bespreken van de tussentijdse uitspraak van de voorzitter van de afdeling rechtspraak van de Raad van State. Daarop heeft het college medegedeeld dat de raad een uitspraak heeft gedaan. Dit is dus een tussenverzoek in het totale kader van de procesgang. Het college heeft er daarom geen behoefte aan om over de uitspraak waarbij het gaat om een voorziening vooraf, van gedachten te wisselen. Het college heeft zich niet te mengen in wat des rechters is. Van incor rect optreden is het college zich niet bewust. In tweede termijn, zegt de heer Jansen dat er geen meningsverschil kan bestaan over de datum van de beslissing van de Raad van State van 22-02-1982 Hij mist die in ieder geval bij de stukken Wat daarna aan correspondentie is aangevoerd is alleen ter adstruering, dat het stuk als zodanig binnen het college leeft,dat al correspondentie afgedaan wordt terwijl het stuk zelf nog niet ter kennis van de raad gebracht is. De voorzitter vraagt zich af of de heer dansen bedoelt een brief van de raad van State aan de raad gericht of van de advokaat aan de raad gericht. De heer dansen antwoordt dat het de beschikking betreft van de Raad van State naar aanleiding van het geschil tussen van Mook en de raad der gemeente Prinsenbeek. Hij betreurt het dat betreffende brief niet aan de raad is kenbaar gemaakt. Hij meent dat er geen enkele reden is om een normale vraag negatief te beantwoorden wanneer men een onderhoud wil naar aanleiding van een stuk wat beide partijen kennen. Een stuk waarover onenigheid geweest is. In dit stuk zit namelijk wel iets waar je toch wel eens samen over zou kunnen praten aangezien de Raad van State zich op zijwegen heeft uitgesproken en niet ten principale. De voorz-itter vindt het wel interessant doch, niet relevant welke uitspraak op een goed moment de Raad van State zal doen. In eerste instantie is zijn mening dat niet tegemoet moet worden gekomen aan de gevraagde voorziening door betrokkene, maar als er inderdaad een beschikking van de Raad van State komt en hij zou gericht zijn aan het college van burge meester en wethouders dan is er geen enkel probleem om die ter kennis van de raad te brengen. De heer Jansen vindt het toch jammer dat betrokkene in alle openheid niet een keer met het college van gedachten heeft kunnen wisselen over zo'n zaak, die toch wel een heel bijzonder aspect heeft. Hei gaat er niet om dat je als kemphanen tegenover elkaar zit en het een formele kwestie wordt wie correct of incorrect is. Het betreft hier een burger in de gemeente die niets misdaan heeft. Enkel heeft hij op een gegeven moment een afwijzing gekregen op een argument wat spreker begrijpen kan. Hij vindt het niet juist dat daarover niet gepraat kan worden. Een overtrokken formalisme in het negatieve ten opzichte van de burgers, waar we zo graag heel dicht bij willen staan, is hier niet op zijn plaats. De voorzitter sluit de discussie met de mededeling dat het wachten is op een uitspraak van de rechter. -3-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 88