telkenjare in augustus terugkerende voorstel omtrent het woningbouwpro
gramma voor de eerstkomende drie jaren.
De 'heer Dirven zegt dat alle frakties terechthun waardering hebben uitge
sproken over deze nota. Wat betreft die urgentiecommissie is de toe
zegging gedaan dat in de september-vergadering een voorstel daartoe
gedaan zal worden. Hij wil er wel met klem op wijzen dat het begrip
urgentiecommissie niet geboren is bij het college maar in de commis
sie ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Als de commissie toen vond
dat er een urgentiecommissie moest komen voor uitzonderlijke gevallen
dan moet men daar nu niet op terugkomen en wil hij de bal graag terug
kaatsen. Wat betreft de woningzoekenden wil hij er op wijzen dat tot nu
toe de bouw van alle huizen die aan Prinsenbeek zijn toegewezen nog
niet is belemmerd door de bouwmogelijkheden die men in Prinsenbeek
heeft. Als gesteld wordt, dat woningzoekenden in Prinsenbeek naar een
andere gemeente moeten verhuizen omdat er hier geen mogelijkheden
zijn en dat men dan toch in Prinsenbeek ingeschreven moet blijven, dan
moet men er wel bij bedenken dat er niet één huis meer gebouwd had
kunnen worden dan er in een bestemmingsplan in uitvoering zouden
zijn. In de toekomst bestaat de mogelijkheid van belemmering wel. Als
plan Moleneind bijvoorbeeld niet snel genoeg in uitvoering kan komen.
Op dit moment mag het zeer zeker nog niet aan de orde zijn dat als
er iemand verhuist, hij toch ingeschreven kan blijven in Prinsenbeek.
Wat betreft de Haagse Beemden bewoners is hij van mening dat dit in
de commissie zeer juist en uitvoerig behandeld is, reden om
daar nu niet verder meer op in te gaan.
De voorzitter zegt dat hij de neer Dirven enigszins moet corrigeren,
in die zin dat als er een grotere ruimte was geweest voor wat betreft
het creëren van woningen dan had men bij het stadsgewest ook een
grotere claim kunnen leggen op het bantal woningen in de sociale se'ctor
en had men een grotere porti kunnen krijgen.
De heer Lodewijks zegt dat het niet voor niks is dat een aantal dingen
nu aan de orde komen, omdat dat nu ook precies de verschillen van mening
waren in de commissie ruimtelijke ordening. Dat betreft allereerst het
instellen van de urgentiecommissie. De heer Dirven heeft erop gewezen
dat zo'n commissie een zinvolle taak zou kunnen hebben. Hij is daarmee
naar het college van burgemeester en wethouders gegaan en het is goed
geoordeeld om een dergelijke commissie in de nota te doen opnemen.
Vastgesteld is echter, dat als de urgentiecommissie een te bescheiden
taakstelling krijgt men zich kan afvragen of er wel eentje moet komen.
Laat men zich dan de moeite besparen om deskundigen te zoeken die
in zo'n commissie gaan zitten want ze zullen nooit worden samen geroepen.
De wens om een urgentiecommissie was niet zozeer om een commissie
in het leven te roepen die over niks wat zou zeggen, maar om in die
gevallen waar sprake is van afweging van persoonlijke aspecten van de
urgentie advies te geven. Daardoor wordt het college niet in een moeilijke
positie gemanoevreerd omdat het naar buiten toe niet meteen duidelijk
is waarom het een urgenter is dan het ander. In dit soort gevallen zou hij
graag zien dat de urgentiecommissie een echte taakstelling krijgt die
gericht is op ai die meer persoongerichte zaken en dat via die weg de
toewijzing tot stand zal komen. Hij houdt de wethouder er nu aan dat
te zijner tijd op deze kwestie zal worden teruggekomen. De kwestie van
de voormalige inwoners speelt opnieuw een rol. Hij heeft het aangekaart
in zijn eerste termijn om van die kwestie af te zijn. De regeling die
destijds getroffen is bleek voldoende te zijn. De affiniteit met Prinsen
beek is nu duidelijk geringer destijds. Hij vindt dat deze kwestie uit
de wereld moet worden geholpen bij het vaststellen van deze nota.
De opname van de woningbouwprogrammering in deze nota vindt hij niet
zo heel erg belangrijk, doch een heleboel zaken die in de nota staan,
hangen min of meer direct samen met de mogelijkheden voor woningbouw.
-7-