komst gestalte wil doen krijgen. Wanneer men dit verwoordt in een stuk van 20 pagina's zal men begrijpen dat, als men het serieus doorneemt, men zich globaal bij de totaal-inhoud kan neerleggen. Toch stelt men zich ten aanzien van bepaalde zinnen weieens de vraag of het wel nodig is om dingen zo exact te verwoorden danwel of het verstandig is om het op een andere manier te doen en iets voorzichtiger. Daarom een aantal bemerkingen. De eerste bemerking betreft bovenaan pagina 2 waarin gesteld wordt dat als de burgers in gebreke blijven om initiatieven te nemen, de gemeente het welzijnswerk zal initiëren door de bevolking of instellingen nadrukkelijk uit te nodigen of, in het uiterste geval, door zelf activiteiten te ontplooien. Bij het laatste stuk zet hij grote vraagtekens. Het komt later in het stuk nog terug en dan heeft hij daar nog wel een andere omschrijving voor, als dat het hier staat. Iets wat niet gewenst is, moet je niet a priori willen afdwingen omdat men betuttelend meent dat dat het welzijn is van degenen die er geen behoefte aan hebben. Op pagina 5 staat onder punt e. weer het zelfde: men moet niets ter hand nemen als er geen behoefte blijkt te zijn. Ais alle wegen bewandeld zijn om de mensen er warm voor te krijgen en men past, dan moet men van het onderdeel afblijven. Wanneer hij punt h. bekijkt dat stelt hij het college voor dit aan te vullen na "zich richten door het wegnemen van" met de woorden "waar mogelijk". Aan het eind van punt h. zou hij willen stellen "hierbij dient ook overwogen te worden of het beschik baar stellen van middelen in het betreffende geval altijd wel verantwoord is" en aangezien hij de baten en lasten tegenover elkaar wil blijven stellen. Bij punt 5. heeft hij moeite met c. Hij heeft er moeite mee om elke keer geconfronteerd te worden met bevolkingsgroepen die zich ais achtergesteld beschouwen. Hij hoopt dat, zoals men hier in deze zaal zit, niemand zich geroepen voelt om het vingertje op te steken om te zeggen dat hij tot zo'n soort groep hoort. Hij vindt dit gewoon iets wat in het spraakgebruik op het ogenblik niet thuishoort. Hij vraagt dit te wijzigen als volgt: "het geven van prioriteit in het welzijnsplan aan bevolkingsgroepen, waar en wanneer zulks noodzakelijk blijkt, gewenst is en mogelijk blijkt". Dan wil hij in het midden laten of dit nu bevolkingsgroepen zijn, die het in onze ogen nog best maken of dat het bevolkingsgroepen zijn die ergens in nood verkeren, het vingertje op dit punt is hij beu. Hij is het helemaal met het college eens voor wat betreft bladzijde 7 wat aansluit op zijn eerste opmerking. Onder scheid dient gemaakt te worden tussen werkelijke noden, dus basisbehoeften, en allerlei wensen en verlangens. Uiteraard zal men begrijpen dat hij moeite heeft met de laatste zinssnede op pagina 8, wanneer men over de risico groepen in de samenleving praat. Ais er gezegd wordt dat het bevorderen van welzijn zich allereerst op deze groepen zal kunnen richten, dan heeft hij daar bezwaar tegen. Elke groep heeft recht op de zorg van het college en deze groep heeft automatisch dat recht ook. Bij de regionalisatie praat men over de samenwerkingsverbanden. Het college zegt dat het zeer wei mogelijk zou zijn om die zaken door de gemeente van de grond te brengen. Hij kan zich voorstellen dat die gedachte bij het college leeft, maar dan zou hij er wel aangetekend bij willen hebben, dat wanneer de keuze aan de orde is voor samenwerking of voor eigen rekening dan zal er een kosten- en baten analyse tegenover moeten staan. In veie gevallen zuilen als het door een kleine gemeente op onderdelen allemaal zelf gedaan gaat worden de kosten de pan uitrijzen en zal men het gewoon pragmatisch met aankunnen. Men zal wel in een verband moeten opgaan, wil men het überhaupt van de grond krijgen. Op bladzijde 11 ziet hij verwoord dat men overweegt of voor bepaalde vormen van dienstverlening niet een bijdrage van de cliënt gevraagd moet worden. Hij kan zich dit voorsteilen en vindt dit een correcte bemerking. Toch moet dit ook weer niet worden overtrokken en hij denkt dat naar gelang nieuwe initiatieven van het college ter tafel komen, dit zaken zijn die dan eventueel in de bespiegelingen kunnen worden betrokken. Met het vooraf hierover uitspraken doen moet men erg voorzichtig zijn. Op de laatste blad- -12-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 16