Pijnenburg. Die zei dat het onmogelijk was en dat er een tijd gewacht zou moeten
worden. Hij hoort de heer Baetens nog zeggen dat hij de papieren in zijn zak had
zo dat het wel mogelijk was. De heer Pijnenburg zei toen dat het een kortsluiting
geweest was tussen de eerste en de derde afdeling. De voorgaande sprekers hebben
ook al de goede verhouding genoemd tussen de onderlinge fracties en hij wil dit gaarne
onderstrepen. Er zijn weieens gevallen dat er een fractie benaderd wordt en dan doet
het hem goed dat men elkaar tijdig informeert en dat dit dan steeds tot goede beslui
ten leidt. Op die wijze moet het kunnen en dat is ook bewezen. Hij is blij dat hij
dit werk heeft kunnen doen en hij waardeert het ook bijzonder dat zijn echtgenote
er bij betrokken is want hij was inderdaad nogal eens een keer weg. Het wethouder
schap op het vlak van sociale zaken was voor hem bijzonder interessant. Zijn werk
lag op dat terrein en ook het wethouderschap lag op dat terrein.
Hij herinnert zich nog dat hij wethouder sociale zaken werd. De afdeling sociale zaken
werd toen bemand door de bode: de heer Karremans, die toevallig ook nog het diploma
maatschappelijk werker had. Die kon het wel bijhouden want de Bijstandswet bestond
nog niet en de W.W.V. niet. Erwaren slechts enkele oorlogsslachtoffers en er was een
Armenwet. Na een aantal jaren kwam de Bijstandswet. De heer Aarts, die toen daar
mee werd belast, was er op dat moment niet zo geweldig op gebrand, want hij had
toen een andere functie, namelijk het uitgeven van bouwvolumes. Al vrij snel bleek
echter dat hem het werk wei lag en het ging altijd op een voortreffelijke manier.
Hij heeft altijd prettig met hem samengewerkt, maar dat kan hij eigenlijk wel van
iedereen zeggen waarmee hij samengewerkt heeft. Nogmaals wil hij zijn vrouw danken,
zijn kinderen en in het bijzonder de bevolking van Prinsenbeek voor het werk wat
hij heeft mogen doen.
De heer Jansen zegt dat het na zoveel woorden moeilijk is om adequaat te reageren.
Hij heeft tot zijn genoegen mogen vaststellen dat de voorzitter, wanneer hij zijn
boek niet bij zich heeft, zijn openingsgebed nog niet kent. Hij betreurt het dat juist
deze speciale zitting hiervan de dupe wordt, want wil men daar een echte zitting
van maken dan had dat erbij gehoord.
Er zijn cijfers over tafel gekomen. De een sprak van 3.700, de ander van 4.600. Het
verschil tussen 1953 en 1954 is begrijpelijk want in 19.54 is hij in de gemeente komen
wonen en bracht elf inwoners mee. Hij dacht dat daarmee al een flinke stap gezet
werd om de verschillen tussen de beide heren te overbruggen. Wanneer men dan na
25 jaar nogeens terugblikt, dan gaat men voor zichzelf na, wat memorabele feiten
zijn geweest. Memorabele feiten vindt hij geen feiten die men weerspiegelt ziet in
gebouw X, Y of Z maar om te laten merken hoe snel men leeft. Toen hij een maand
in de gemeenteraad zat, werd hij als raadslid uitgenodigd om de verharde Zanddreef
te openen. Dat was een weg die 3 km. lang was en bij de opening werd medegedeeld
dat dit de eerste verharding was van onverharde weg in Prinsenbeek wat op dat mo
ment 78 km. was. Hij denkt dat men op dit moment in de gemeente eens zou moeten
gaan onderzoeken hoeveel kilometers van die 78 op dit moment nog onbestraat is.
Dat was toen een mijlpaal. Hij begon als raadslid de raadsvergaderingen bij te wonen
in Pnncenhage. Dat heeft circa 2 a 3 jaar geduurd. In ieder geval niet de volledige
eerste zittingsperiode. Op zich natuurlijk memorabel dat het tot rond '69 geduurd
heeft voordat er een eigen gemeentehuis was. Hij herinnert zich nog dat toen men
een nieuwe kerk kreeg de vraag was wat er met de oude kerk moest gebeuren, die
totaal was versleten. Bij het afbreken bleek dat deze versleten kerk over muren beschik
te die twee meter dik waren. Daar heeft men in de raad uitvoerig over gediscussieerd.
Besloten werd om ze intact te houden, in de veronderstelling dat de gemeente dusdanig
zou uitgroeien dat men die weieens zou kunnen gebruiken voor helicopters om daar
te landen. Door dit besluit heeft men nog 5 a 6 jaar de muren in volle glorie zien
staan totdat men ontdekte dat men te hoog had gegokt en dat het niet te verwachten
was dat er ooit een landingsterreinvergunning verkregen zou worden.
In die tijd was carnaval nog taboe. In de eerste jaren vond een onaerhoud plaats
tussen de burgemeester, een comité dat het ontwikkelen van carnaval voor ogen had
en de pastoor. Daarbij sprak de pastoor op een gegeven moment zijn veto uit over
het tot stand komen van carnaval. Als men het aantal carnavalsjaren afmeet aan
j het nummer van de Prins Carnaval dan weet men hoe lang dit veto van kracht is
gebleven voordat het mogelijk was om carnaval te vieren. Toen hij in Prinsenbeek
kwam wonen en naar de kerk ging, zaten de dames links en de heren rechts. Wanneer
men in die tijd naar de kerk ging, stonden er twee auto's. Hij denkt dat deze gemeente
-8-