zaken aan te dragen. De invulling hiervan zal in de komende tijd moeten gebeuren. De heer Lodewijks noemde een leeriingbouwplaats maar dit is geen werkgelegen heidsproject. Een leeriingbouwplaats is een mogelijkheid voor jonge bouwvakar beiders die nog op een schooi zitten en die geen gelegenheid hebben om bij een aannemer praktijk op te doen. In Breda is hiervoor een aparte stichting in het leven geroepen door de heer Hanegraaf. Men heeft wel geprobeerd om bijvoor beeld het kerkhofmuurproject daar onder te brengen. Niet omdat de werkgelegen heid daarmee gediend zou zijn maar om de jonge bouwvakarbeiders daaraan mee te laten doen. Het Diensten Onderwijscentrum Prinsenbeek (D.O.P.) is een moei lijke materie. Men is de man die deze nota opgesteld heeft, zeer dankbaar. Het is bijna wel een primeur in Nederland dat in Prinsenbeek een vakman deze zaken eens op een rijtje heeft gezet. Er is onlangs met de onderwijzers over gesproken. Daar waren verschillende jongeren bij. Meisjes en jongens die nog op de sociale academie zitten alsmede oudere en ook ex-onderwijzers. Begin januari wil men met het S.K.O.P. en de L.H.N.O. hierover van gedachten wisselen met de inspec teur van onderwijs. Het is wei een moeilijke materie maar men wil toch naar oplossingen zoeken. Het college voelt niets voor beloning van werkkrachten. Men is van mening dat men een basisbedrag moet hebben voor het werk wat men levert. Als men dat recht gaat aantasten, dan tast men een principieel recht aan. Dan zou men zeggen dat omdat men maar f. 10,— per uur krijgt omdat men werkloos is. Het college is daar sterk op tegen. Iemand moet beloond worden voor de zaak waar hij voor staat. Het is een principieel standpunt en dat is een moeilijke zaak. De heer Jansen zegt enthousiast te zijn over het Diensten Onderwijscentrum Prin senbeek. Hij stelt echter grote vraagtekens bij de afkorting. Op zijn leeftijd weet hij te goed wat een "dopper" is geweest en als zodanig wil hij aanbevelen hier Diensten Centrum Onderwijs Prinsenbeek (D.C.O.P.) van te maken. Zijn fraktie staat veel huiviger tegenover het idee van een beroepskracht als dat hij nu proeft uit de woorden van de heer Lodewijks. Hij gelooft niet dat hier nu over gediscussieerd moet worden maar hij wil niet de indruk wekken dat hij door te zwijgen dezelfde mening toegedaan is. Hoewel zijn fraktie er zeer sceptisch tegenover staat is alles bespreekbaar. Mevrouw van Esch is het met de wethouder eens dat men niet mag stellen dat het een onderwijsinstelling moet worden met bepaalde activiteiten. Zij wil echter toch aanmoedigen dat degenen die de cursussen volgen gestimuleerd zullen worden tot zelfkeuze en een meer zelfbewuste keuze. Zij weet dat mensen die aan deze activiteiten deelnemen ook tot andere dingen komen. Dat is ook de bedoeling van al die cursussen anders blijft men die cursussen jaar in jaar uit draaien en maakt men de mensen nog niet bewust dat zij hun tijd ook anders in kunnen vul len. De heer Lodewijks zegt dat hij het had over een beroepskracht omdat hij dacht dat het C.D.A. het daar niet zo erg mee eens zou zijn. Hij dankt de wethouder voor zijn uitgebreide en concrete antwoorden. Hij heeft expres het voorbeeld ge kozen van een werkgelegenheidsproject. De wethouder heeft heel deskundig aange geven dat dit ongeveer het verste is waarin men kan gaan. Men kan mensen werk bieden in de sfeer waarin ze onderwijs genieten om ervaring op te doen. Wanneer de gemeente verder zou gaan dan die stap dan kan hij zich nauwelijks projecten voorstellen, die niet concurrentievervalsend zijn of die niet structureel op ernstige problemen stuiten. Dat geldt, als men dat doortrekt, ook voor het Diensten Onder wijs Centrum. Daarin kan men uiterst terughoudend zijn. Wanneer iemand binnen dit centrum een zinvolle tijdsbesteding heeft in het onderwijs, dan komt men heel snel structureel moeilijk te zitten, tenzij het een functie is die volstrekt niet aansluit bij de bevoegdheid en de mogelijkheden die zo iemand heeft. In beide gevallen staat hij op het standpunt dat men daar op zijn minst terughoudend in moet zijn. Erg veel moeite moet worden gedaan om de zinvolheid te bieden en gelijktijdig toch niet concurrentievervalsend of structureel bezig te zijn. De heer van den Bliek komt terug op het aspect vergoedingen docenten. Hij denkt t dat het nuttig is om aan te geven wat zijn principieel standpunt is. Hij vindt dat het niet zozeer gaat om gericht onderwijs. Om die reden moet worden gesteld dat die mensen zich voor een bepaald werk inzetten en dat dus een bedrag daarvoor -9-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 270