-14-
9 niet 5,2% korten - wat hij overigens niet verwacht - dan zou het tekort in het
gunstigste geval tot bijna f. 8.500,— teruglopen. Hoe men het ook wendt of
keert hij zou niet weten wat het beste besluit in deze is. Al die modellen vindt
hij namelijk verdedigbaar binnen een bepaalde grens. Zijn voorstel is te kiezen
voor het navolgende. Dat alternatief wat het minst afwijkt van wat eerder in
dit geval usance was en dat wat het meest overeenkomt met de intentie die men
als raad heeft om te bevriezen. Hij voegt hieraan toe dat het ook dat alternatief
moet zijn wat aan de dienstverlening, zoals men die tot nu toe kent, geen ge
weid doet. Het kan om andere redenen weieens nuttig zijn om in 1984 te gaan
denken hoeveel maatschappelijk werk men nu eigenlijk wil, hoeveel men daar
I voor over heeft en of er dan een of twee formatieplaatsen moeten zijn. Hij
vindt dat dat nu buiten beschouwing moet blijven en ook ai constateert men
dat zo'n keuze in een hoog bedrag aan subsidie resulteert dan denkt hij dat
dat vanuit goed bestuur ook redelijk is in de richting van de betreffende instel
ling. Hij wil dan ook kiezen voor - naar zijn terminologie - modei 1. Dus de
rijksoverheid kiest voor 5,2% en de gemeente neemt de helft van het gevraagde
bedrag voor zijn rekening óf men trekt er twee keer 5,2% af van de helft van
dat bedrag. Het is misschien een lang verhaal maar het is wei nodig om het
scherp te stellen. Er is een instelling die diensten verleent ten behoeve van
onze gemeenschap. In het verleden heeft de gemeente daartegen ja gezegd.
Er is waarschijnlijk ook ja gezegd over de omvang daarvan. Ais er niet officieel
ja gezegd is dan is dat toch in ieder geval oogluikend toegelaten want er zijn
tenslotte subsidies toegekend. Tot het moment dat men opnieuw een volledige
nieuwe afweging maakt van het belang van die zaak moet men doen als zou
er inmiddels in de overwegingen geen verandering zijn gekomen.
De heer Jansen zegt dat er een spreker geweest is die zich -verwonderde dat
punt 12 ter sprake is geweest in de commissie algemene zaken en financiën.
Hij heeft echter een verslag van de commissie welzijn voor zich waarover
hij zich verwondert dat er alleen maar over financiën gesproken is en geen woord
over het inhoudelijke van wat er nu eigenlijk aan dienstverlening verricht wordt.
Dit verwondert hem ten zeerste en hij wil dat toch wel even aan de orde stel
len. In het voorstel zitten vier punten. Het eerste punt is wat er in 1982 moet
gebeuren. Men heeft een surplusuitkering van de overheid gekregen ter grootte
van ruim f. 6.000,™ en het is alleszins redelijk dat men dit doorsluist. Hij heeft
daarmee geen enkele moeite. Dan komt men met de vraag wat er met het sub
sidiebeleid voor 1984 moet gebeuren. Daar heeft men een bedrag uitgerekend
op basis van de gekozen uitgangspunten omdat de wegingsfactoren voor de sub
sidies nog niet bekend zijn. Op basis daarvan komt men tot f. 135.100,—. Dat
moet nu bijgesteld worden doordat er bepaalde gegevens van de overheid bekend
geworden zijn en die uiteindelijk voor de gemeente financieel neutraal uitmonden
in f. 136.977,—. Daar heeft men geen moeilijkheden mee mits dit een beleid
is en een uitkeringstoezegging die alleen geldt voor het jaar 1984. Punt drie
is de wachtgeldsituatie. Toen destijds gediscussieerd is over deelname aan het
welzijnswerk is afgesproken dat Prinsenbeek nodig zou hebben een halve forma
tieplaats. Op het ogenblik heeft men, zonder dat er op enigerlei wijze over
het object beleidsinhoudelijk of hoe dan ook is gesproken, de gemeente Prinsen
beek ingeschaald voor anderhalve en later zelfs voor twee formatieplaatsen.
Daarom kan in ieder geval ten aanzien van punt drie zonder meer gesteld worden,
dat zolang de hele dienst niet teruggebracht is voor Prinsenbeek tot een halve
formatieplaats, de wachtgeldregeling zeker niet ten laste komt van deze ge
meente. Die komt dan ten laste van het instituut dat op eigen gezag gemeend
heeft de formatieplaatsen te moeten en te kunnen uitbreiden. Dan komt hij
op punt vier en dat zou hij terug willen koppelen naar het subsidiebeleid twee.
Daar praat men namelijk over de kwaliteit en de kwantiteit van de dienstver
lening. Het is hem volmaakt duidelijk dat men op het ogenblik niet meer weet
welk werk er nu gepresteerd wordt voor de bedragen die beschikbaar gesteld
worden. Dat is voor hem aanleiding geweest om in de commissie financiën en
algemene zaken op de inhoudelijke toer te gaan en te zeggen dat hij eventueel