een heel verstandige oplossing. De gewestraad heeft eindelijk een oplossing
gevonden voor de organisatorische aanpassing van de brandweer. In een vorig
stadium zijn er voorstellen terzake teruggenomen moeten worden omdat het
de bedoeling was dat de brandweercommandant van Breda in feite ook zal
optreden in een volledige functie als brandweercommandant voor het gewest.
Dit bleek op subsidietechnische achtergronden onmogelijk te zijn, omdat er
dan vanuit Den Haag belangrijke subsidies zouden moeten worden gemist
en het hele commandantschap uit eigen middelen dient te worden opgebracht.
De commandant van Breda wordt nu in feite algemene commandant van net gewest
maar slechts met een formatieplaats van circa 15%. Voor de rest blijft hij
gewoon bij Breda, maar hij wordt operationeel geassisteerd door een adjunct
commandant die de uitvoerende taak van het commandantschap op zich neemt
maar dit alleen doet onder verantwoordelijkheid van de algemeen commandant.
Het resultaat is dat door deze samenwerking met Breda geprofiteerd kan
worden van de voordelen en ervaring van de grotere brandweer van Breda.
Bovendien is dit een oplossing waarmee Den Haag akkoord ging zodat de
oude methodiek van financiering gehandhaafd kan worden. Het is dus een
juiste oplossing die er toe leidt dat de kosten die er nu uit voortvloeien prak
tisch nihil zijn.
Een ander punt was de regionalisering en eigenlijk de decentralisatie van
het overheidsbeleid met betrekking tot de volkshuisvestingsaangelegenheden.
Tot nu toe was het zo dat Den Haag rechtstreeks onderhandelde met gemeen
ten over contingenten ten aanzien van woningbouwvolume en volkshuisvesting.
Dat is zodanig gedecentraliseerd dat grotendeels de bevoegdheden zullen
worden overgedragen aan de provincie. De provincie wil daarvoor, en dat
is overgenomen in de gewestraad, zogenaamde R.V.C.'s in het leven roepen.
Dat zijn volkshuisvestingscorrimissies in de regio's. Die zouden dan gezamenlijk
weer optreden als één geheel naar de provincie toe om voor de regio's de
best mogelijke volkshuisvestingstoewijzingen in de wacht te kunnen slepen.
Hij vindt dit een verbetering doch het is niet te hopen dat die verbeteringen
ook zodanig zullen doorwerken dat binnen het gewest niet de macht van de
centrumstad te groot wordt, zodat eventueel de andere aangesloten gemeenten
op het tweede vlak zullen komen. Hij heeft goede hoop dat het op zich geen
verslechtering is doch eerder een verbetering zou kunnen zijn voor de onderlin
ge verhoudingen op dit terrein. In ieder geval is gehandhaafd voor de toekomst
dat ruil mogelijk moet blijven, zoals dat in het verleden tussen gemeenten
ook wel plaatsvond. Ook zal op het beleid van die regionale commissie moeten
worden ingespeeld. Er wordt ook weer gedacht aan een streekplanevaluatie
in West-Brabant. Wat er van uit zal komen is moeilijk te voorspellen. In ieder
geval wordt er in de regio binnen het gewestvlak gelegenheid gegeven om
daarop in te spelen, voorzover de belangen van deze gemeente direct of indi
rect daarbij betrokken zijn.
Als hoofdmoot was aan de orde het meerjarenbeleid 1984-1988 van het gewest.
Dit meerjarenbeleid stond eigenlijk in het licht van het zeer voorzichtig handha
ven van wat er is en het zich tegen de achtergrond van bezuinigingen bezinnen
op de huidige en toekomstige taken. Het is een heel verstandig meerjarenbeleid
dat gepresenteerd is, omdat men enkele headlines verdiept en die men zeer stringent
in het beleidspakket van het stadsgewest wil bewaren. Men is erg voorzichtig
met het entameren van nieuwe taken en het wil zich beraden of bestaande
deelpakketten in de toekomst mogelijk in aanmerking zouden kunnen komen
voor afstoting. Als een bom, enkele dagen voor de gewestraadzitting, sloeg
in de mededeling dat de gemeente Breda er over dacht om het lidmaatschap
eens ten principale ter discussie te stellen. Dit eigenlijk op grond van een
soort baten/kosten analyse. Bij afstemming van het kosten- en batengedeelte
bestaat de indruk dat de voordelen voor Breda om aan de gewestraad deel
te nemen niet opwegen tegen de betalingen en de kosten die daaraan ten
grondslag liggen. Bij de accordering van het meerjarenbeleid 1984-1988, overi-