-17-
De voorzitter zegt dat dit inderdaad zo is, dus voor het verlijden van.
De heer van der Kooij constateert dat, mocht het ten onrechte zijn, dit inder
daad achteraf geregeld wordt en zal betrokkene niet gedupeerd worden.
Zonder hoofdelijke stemming wordt
vervolgens conform het voorstel
van burgemeester en wethouders
besloten.
10. Voorstel tot vestiging van een zakelijk recht van opstal ten behoeve van
de overkluizing van een gedeelte van een nabij de Vroente gelegen waterloop.
De heer Jansen merkt op dat naar zijn mening de bepaling onder 6b. weinig
zinvol is aangezien het recht van opstal voor onbepaalde tijd wordt verleend.
Dan hoeft het college niet een bepaling in te voeren wat er gebeurt bij het
einde van het recht van opstal. Er blijft maar één einde over en dat is kopen
want anders blijft het onbepaald doorlopen.
De heer Oosthoek zegt dat zijn fractie met het vestigen van een zakelijk
recht van opstal geen moeite heeft. Wel heeft zijn fractie moeite met een
zin die staat in het voorstel namelijk: "De bovengrond is thans door het water
schap in gebruik gegeven aan een agrariër". Het is voor zijn fractie en een
aantal raadsleden onverteerbaar dat een lid van het college in de hoedanigheid
van voorzitter van de commissie openbare werken en algemene zaken en
financiën bij herhaling toezeggingen heeft gedaan dat in de raads- of commissie
vergadering behandeld zou worden aan wie de vrijgekomen grond beschikbaar
zal worden gesteld. Deze toezeggingen zijn niet nagekomen. Bovendien vinden
een aantal raadsleden het onbehoorlijk dat bij de bewoners van de Vroente
de indruk is gewekt dat zij partij waren bij de toewijzing van de grond, terwijl
eerder reeds op 12 juni van dit jaar de grond aan de heer Machielsen beschik
baar was gesteld. Afhankelijk van het antwoord van het college is hij van
zins om in tweede termijn met een motie over dit onderwerp te komen.
De voorzitter zegt dat hij net als de vorige keer de heer Oosthoek aan het
woord heeft gelaten vanuit zijn democratische instelling. Aan de orde is echter
de vestiging van een zakelijk recht en niet wat daar om heen speelt. De heer
Oosthoek moet andere wegen bewandelen en er zijn mogelijkheden om de
raad of het college bepaalde dingen te vragen.
De heer Schreiner zegt dat zijn fractie akkoord gaat met het vestigen van
een zakelijk recht en wil het college nog vragen de opmerking die gedaan
is in de commissie openbare werken ter harte te nemen.
De heer Houtepen vindt dat het ten aanzien van het einde van het opstalrecht
beter is om daar met het Waterschap goede afspraken over te maken.
De heer Nagelkerke zegt dat er staat "te zijner tijd" en dat is iets anders
dan "einde".
De heer Houtepen zegt dat het Waterschap heeft gezegd te zijner tijd bereid
te zijn om die grond aan de gemeente Prinsenbeek te verkopen en dat het
einde van het opstalrecht ook zo vertaald zou moeten worden.
De heer Jansen zegt dat dat het enige einde is wat mogelijk is. Dus is bepaling
6b. volkomen waardeloos.
De voorzitter zegt dat het einde van het opstalrecht ter sprake komt bij
het al dan niet verwerven in eigendom door de gemeente. Zo niet dan zal
de grond weer teruggegeven moeten worden in de staat waarin het gekregen
is. Het zakelijk recht verdwijnt dan van die grond.
De heer Jansen vraagt wie er dan moet beëindigen? Wanneer namelijk de
consequentie is dat de gemeente kosten moet maken ingevolge 6b., dan is
de gemeente de partij die zegt "niet beëindigen, want het is voor onbepaalde
tijd". Er is geen enkele opzegtermijn ingebouwd, dus het heeft geen enkele
zin. Dan is de gemeente de partij die niet meewerkt aan het beëindigen en
gaat hét geld kosten. De enige die kan meewerken aan het beëindigen is
de gemeente zelf, door koop.