De heer Houtepen zegt dat dat juist is. Hij wil even nader op de problematiek
ingaan. De gemeente is al enkele jaren geconfronteerd met een bepaalde
stankoverlast aldaar. Er is van alles geprobeerd om dat op te lossen en uiteinde
lijk bleek de enige goede oplossing een overkluizing te zijn. De bewoners
waren daar erg blij mee en hebben dat ook duidelijk laten blijken. Ze wilden
bovendien graag die grond bij hun tuin hebben. Daar is veel over gepraat,
ook door de mensen zelf. In zijn enthousiasme heeft hij gezegd dat de gemeen
te nog bezig is om hiervoor een oplossing te vinden. De bewoners hebben
zelf ook meegewerkt en meegedacht om zodoende dat stukje grond bij hun
tuin te krijgen. Maar door het feit dat het Waterschap niet bereid was om
op dit moment de grond aan de gemeente Prinsenbeek over te dragen heeft
de gemeente geen bevoegdheid en zeggenschap over de grond. Daaruit blijkt
dat op dit moment geen andere bestemming aan de grond gegeven kan worden.
Hij heeft er wel behoefte aan om te vertellen dat in de openbare commissie
vergadering van de commissie openbare werken door de mensen zelf is gesteld
dat hij nooit heeft toegezegd dat ze die grond in eigendom zouden kunnen
krijgen. Die personen hebben ook gezegd dat hij, voor wat dat betreft, correct
heeft gehandeld en hebben hem bedankt voor de juiste wijze van het benaderen
van het probleem en voor de prettige wijze waarop zij toch hun belangen
naar voren hebben kunnen brengen en hoe ze behandeld zijn.
De heer Oosthoek gaat het er niet om of de wethouder de grond toegezegd
zou hebben aan de bewoners, maar er is toegezegd in de commissievergadering
dat ter discussie gebracht zou worden aan wie de grond zou worden toegewe
zen. Aan die toezegging is voorbij gegaan en daarom biedt hij nu het college
een motie aan namens de fracties Gemeenschapsbelang, de V.V.D., exclusief
haar wethouder en de P.v.d.A.
De voorzitter leest vervolgens de motie voor die als volgt luidt:
"De raad van de gemeente Prinsenbeek, in openbare vergadering bijeen
op 25 oktober 1984;
gelezen het voorstel tot vestiging zakelijk recht van opstal ten behoeve
van de overkluizing van een gedeelte van een nabij de Vroente gelegen
waterloop;
kennis genomen hebbend uit dit voorstel van het feit dat "de bovengrond
thans door het Waterschap in gebruik is gegeven aan een agrariër";
brengt het college van burgemeester en wethouders in herinnering
de bij hem bekende wensen van de bewoners aan de Vroente, om de
bovengrond na overkluizing ter beschikking te krijgen voor hun achtertui
nen;
brengt voorts in herinnering de herhaalde toezeggingen van een lid
van het college van burgemeester en wethouders, gedaan als voorzitter
van de raadscommissies Openbare Werken en Algemene Zaken en Finan
ciën, om de kwestie aan wie de bedoelde grond in gebruik zou worden
gegeven in de raad en zijn commissies ter discussie te stellen;
brengt tenslotte in herinnering de sedert juni van dit jaar in de commis
sies Openbare Werken en Algemene Zaken en Financiën gevoerde bespre
kingen, alwaar het gevoelen van de raad in deze kwestie herhaaldelijk
is verwoord;
overwegend dat er in de raad ruim begrip bestaat voor de wensen
van vorenbedoelde bewoners aan de Vroente, vooral tegen de achter
grond van hun klachten over de jarenlange stankoverlast en de aanwezig
heid van ongedierte in de waterloop grenzend aan hun achtertuinen
als gevolg van overstort uit de riolering in de waterloop;
overwegende, dat ondanks de reeds gememoreerde toezeggingen van
de zijde van een lid van het college van burgemeester en wethouders,
er geen sprake is geweest van enige discussie over de kwestie aan
wie de grond in gebruik zou worden gegeven en dat derhalve de gerecht
vaardigde wensen van de bewoners aan de Vroente geen, dan wel onvol
ledig weerklank hebben kunnen vinden;
- 18-