-41-
hebben in het opzetten van dit soort projecten, is heel waardevol.
De voorzitter geeft vervolgens het woord aan de P.v.d.A.
De heer Oosthoek zegt dat zijn fractie er meer voor voelt om op het moment,
dat een overschot zich op de jaarrekening aandient, te beslissen waartoe het
aangewend moet worden. De wenselijkheid op dat moment kan totaal anders
liggen dan nu en daarom voelt hij daar meer voor en handhaaft hij zijn voorbehoud
ten aanzien van dit financiële beleidsuitgangspunt.
De verdeelsleutel, zoals de provincie die toepast bij de stadsvernieuwing, blinkt
niet uit door eenvoud.Bij het voorstel tot vorming van een fonds voor inwoners
die beneden het bestaansminimum verkeren en voorstellen om te komen tot een
kwijtscheldingsbeleid heeft hij een paar opmerkingen. In de eerste plaats, om
welke mensen gaat het? Hij heeft daarbij het oog op mensen die reeds enige
jaren onder het bestaansminimum verkeren en die in die tijd eventuele reserves
hebben opgesoupeerd voor de aanschaf van duurzame gebruiksmiddelen. Mensen
die hebben moeten lenen en volkomen aan de grond zitten. Dat verhaal is bekend
in heel Nederland en komt ook in Prinsenbeek voor. Voor die mensen wil zijn
fractie een lans breken. Het voorbeeld van de gemeente Oisterwijk is een slecht
voorbeeld, overigens best bedoeld maar het stoelt op liefdadigheid en staat haaks
op artikel 17 van de Invorderingswet. Daarom is dat gewoon niet mogelijk. Om
zo'n beleid van de grond te krijgen is een zekere mate van inventiviteit nodig.
Het zou een goede aanzet zijn als het college voor de aanzet van zo'n beleid
de handschoen op zou willen nemen. Om een voorbeeld te noemen. Het is bekend
dat directeuren van rijksbelastingsdiensten een kwijtscheldingsbeleid voeren dat
in het kort erop neerkomt dat wanneer belastingplichtigen niet in staat zijn
anders dan met buitengewoon bezwaar geheel of ten dele te betalen, dan kan
gehele of gedeeltelijke kwijtschelding plaatsvinden. Er zal dan wel steeds een
individuele aanvraag en een individuele toetsing aan ten grondslag moeten liggen.
Daarom voelt hij er zo veel voor dat het college een ambtelijke nota doet opstel
len die de mogelijkheden van artikel 17 van de Invorderingswet activeert en
de normen expliciet en openbaar maakt, die ter discussie worden gesteld in de
gemeenteraad. Een mogelijkheid zoals bij de rijksbelastingendienst ligt er ook
voor de gemeente en wel binnen de mogelijkheden van artikel 17 van de Invorde
ringswet. Zijn fractie zal niet rusten alvorens de mogelijkheden van die wet
tot op de bodem zijn uitgediept. In andere gemeenten is dit ook gebeurt en daar
heeft het er onder andere toe geleid dat de gemeentelijke heffingen voor de
hondenbelasting geheel of gedeeltelijk kunnen worden kwijtgescholden en de
reinigingsrechten voor 30%. Bovendien is het zelfs mogelijk om in die situaties
een beroep te doen op leveranciers van gas, water en electriciteit. Het is geen
eenvoudige materie maar de mogelijkheid zit er zeker in. Het spijt hem te moeten
constateren dat de inventiviteit die het college tot op heden heeft opgebracht
er naar zijn idee alleen maar op gericht is om dit plan van tafel te vegen. Dat
vindt hij niet prettig. Het lijkt meer op negeren dan op regeren. Zijn fractie
is dan ook stellig van plan om te onderzoeken of er een mogelijkheid is om in
samenwerking met de andere fracties te komen tot een initiatief-voorstel op
dit punt. Voor wat betreft de reinigingsrechten vindt hij het erg prettig dat
vrijwel alle mensen die ervoor in aanmerking kwamen, het aangevraagd en gekre
gen hebben.
Hij wil nog een opmerking maken naar aanleiding van iets dat mijnheer Jansen
heeft gezegd in verband met reserves en financieringsoverschotten. Uit de meer
jarenramingen heeft hij begrepen dat niet alleen de reserves in de meerjaren
raming nog iets groeien maar ook het financieringstekort neemt niet af en groeit
nog iets.
De heer Lodewijks is blij dat er is aangekondigd dat er aangedrongen wordt op
de herziening van de bestuursstructuur van het Stadsgewest. Het is iedereen
bekend dat daar wel het een en ander aan schort.
Op zijn opmerking ten aanzien van een in te stellen commissie 4 en 5 mei viering
1985 is geen duidelijk antwoord gekomen. Toch wil hij in het voorstel persisteren
in die zin dat het wat hem betreft denkbaar zou zijn dat het Oranjecomité,
misschien onder een iets andere naamstelling, activiteiten in deze sfeer meer
uitdrukkelijk tot zijn verantwoordelijkheid zou rekenen.