voorgezeten door een lid van het college en daarna niet meer. Als er echter eenmaal een voorzitter is, dan is men gauw geneigd te zeggen "laat het maar zo blijven". Hij komt tot de conclusie, aangezien zoveel nadelen aangegeven worden dat het frappant is dat het college de raad een positief oordeel wil laten geven. De voorzitter vraagt of de heer Nagelkerke bedoelt dat er een collegelid wél lid maar géén voorzitter van een adviescollege mag zijn. De heer Nagelkerke is van mening dat andere mensen net zo bekwaam kunnen zijn als een lid van het college. De heer Schreiner heeft in eerste termijn gezegd dat een van de leden van het college advies zou moeten geven. Hij bedoelde daarmee te zeggen dat de desbetreffende adviescommissie informatie zou moeten kunnen vragen aan een van de leden van het college. Verder blijft hij bij zijn standpunt. De voorzitter zegt dat het college ook zijn standpunt handhaaft. Hij vindt het een jammerlijke zaak dat er op gemeentelijk niveau zo gewerkt moet gaan worden in de advisering. Hij vraagt zich af hoeveel gemeenten de structuur hebben die de raad wenst. Hij concludeert dat Gemeenschapsbelang ook geen hoef te heeft aan een adviseur. De heer Verstraten zegt dat de voorzitter dit niet goed begrepen heeft. De voorzitter zegt dat de heer Schreiner zich dan beter moet uitdrukken. De heer Ver straten zegt dat de heer Schreiner bedoelt dat Gemeenschapsbelang op dezelfde lijn zit als het C.D.A. en niet meer. De voorzitter wil dat de heer Schreiner zich dan rectificeert. De heer Schreiner rectificeert zich door te stellen dat hij zich aansluit bij het C.D.A. De voorzitter wenst stemming over het verderstrekkend voorstel van het C.D.A./ Gemeenschapsbelang. Het voorstel luidt: een lid van het college mag en kan geen lid zijn van een commissie ex artikel 61 van de Gemeentewet. Vóór het door de voorzitter geformuleerde voorstel vbn C.D.A./ Gemeenschapsbelang spreken zich uit de leden de Hoon, Verstraten, van Esch-Kuppens, Vissers, van den Bliek, Schreiner, Nagelkerke, Jansen en tégen stemmen de leden Lodewijks, Oosthoek, van Trotsenburg, Houtepen, Dirven, van der Kooij zodat dit voorstel met 8 stemmen vóór en 6 stemmen tégen wordt aangenomen. De heer Ver straten staat achter het commissieverslag maar hij mist echter de discussie over de vraag wanneer men het bedrijventerrein bouwrijp wil gaan maken. Hij wil dit nog graag toegelicht hebben. Wethouder Houtepen zegt dat er een paar voorlopige gegadigden zijn en daar naast nog een aantal serieuze gegadigden waar een eerste gesprek mee gevoerd is. Voor een tweede gesprek is al een afspraak gemaakt. Zodra men met enige zekerheid weet wanneer er definitief grond verkocht gaat worden dan zal in gelijke trend daarmee het bedrijventerrein bouwrijp worden gemaakt. De heer Verstraten zegt dat de discussie ging over het feit of als er één gega digde komt, het bedrijventerrein bouwrijp wordt gemaakt. Wethouder Houtepen antwoordt daarop dat de heer Ver straten zoals de situatie nu is, hij zich daar geen zorgen over hoeft te maken. Voor die ene gegadigde worden geen vervroegde investeringen gedaan. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. -5- 6. Voorstel inzake gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein- Schutsestraat".

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1984 | | pagina 53