5. Voorstel tot verhoging van het subsidie 1984 aan de Stichting Instituut voor
Maatschappelijk Welzijn.
ven. Dat is in die vergadering duidelijk geworden. Iedere betrokkene, dus in
feite deze drie: de producent van het vuil, degene die het vervoert en aanlevert
en degene die het verwerkt, heeft op zijn terrein de verantwoordelijkheid.
De producent is verantwoordelijk voor de spullen die worden aangeleverd. Iedere
gemeente afzonderlijk tekent een contract waarbij de gemeente garandeert
dat het vervoer en het aanleveren gebeurt conform de richtlijnen. De Grontmij,
die met de individuele gemeenten een contract tekent, is verantwoordelijk
voor de correcte verwerking van het vuil.
De heer Jansen zegt dat het zelfs zo ver gaat dat het stadsgewest verantwoorde
lijk is als de ambtenaar, die door het stadsgewest in dienst is genomen, de
kontrole niet goed uitoefent. Het stadsgewest kan dan zeggen dat ze alleen
maar redigerend en niet beveiligend zijn, maar door die ambtenaar zijn zij
ook verantwoordelijk als hij zijn plicht niet doet.
De heer Lodewijks denkt dat het toch iets anders ligt. De ambtenaar is formeel
in dienst van het stadsgewest, een lichaam dat door de onderscheiden gemeenten
in het leven is geroepen voor de coördinatie. De verantwoordelijkheid van die
ambtenaar wordt gedeeld door een x-aantal gemeenten van het stadsgewest.
Misschien is het wel een voorschotje op de juridische perikelen die er zullen
ontstaan als het inderdaad eens een keertje fout zou gaan in Bavel-Dorst.
De voorzitter vindt het wel juist dat de raad die verantwoordelijkheid au serieux
neemt. Hij vraagt zich af of het niet zinvol zou zijn vanuit het gemeentebestuur
dit bij het stadsgewest door te laten dringen. Al is het contract gesloten, er
kan op gewezen en de bezorgdheid uitgesproken worden, zodat zij er blijvend
op attent zullen zijn. Hij neemt aan dat de raad zich daarmee kan verenigen.
Mevrouw van Esch zegt dat haar fraktie kan meegaan met het voorstel tot
verhoging van het subsidie. Bij punt B. wordt gesteld dat het college gaat onder
zoeken hoeveel plaatsen er zijn. Op één heeft de gemeente altijd recht. Zij
vraagt zich wel af of er niet een termijn vastgesteld kan worden zodat er
wat rust gebracht wordt naar het maatschappelijk werk toe.
De heer Oosthoek is het ook eens met de voorstellen die voorliggen. Hij vindt
het een goede zaak dat er een onderzoek wordt ingesteld naar het aantal formatie
plaatsen, maar ongeacht de uitkomst daarvan zou hij toch willen opmerken
dat de raad erg zwak staat door het feit dat gedurende tien jaar geruisloos
"ja" is gezegd tegen een begroting waarop twee formatieplaatsen voorkomen.
Als straks blijkt dat het er minder moeten zijn dan twee dan zou hij dit toch
in de overwegingen willen betrekken.
De heer de Hoon zegt dat zijn fraktie het eens is met het voorstel onder A.
Ten aanzien van B. heeft zijn fraktie indertijd besloten om de tweede helft
van het subsidie uit te betalen in de tweede helft van 1984. Hij denkt dat het
dienstig was als het onderzoek reeds had plaatsgevonden en dat daarbij tevens
bekeken was hoe het met de volgende jaren zou moeten.
De heer Dirven zegt dat het onderzoek vóór 1 augustus afgerond moet zijn.
Hij meent dat reeds gezegd te hebben in de commissievergadering welzijn.
Ten aanzien van de twee formatieplaatsen, die al die jaren gesubsidieerd werden,
bestaat een klein misverstand. Het is wel zo dat dat tien jaar oud is, maar
de heer Oosthoek weet dat de subsidieregeling drie jaar geleden is veranderd.
Voor die tijd werd het I.M.W. rechtstreeks door het rijk gesubsidieerd. Het
rijk heeft de formatieplaatsen vastgesteld en de gemeente heeft er verder
weinig mee te maken gehad en subsidieerde gewoon het totale werk van het
I.M.W. binnen Prinsenbeek. Drie jaar geleden zijn daar meteen al aanmerkingen
op gemaakt. De vraag van de heer de Hoon sluit aan bij het voorstel om op
1 augustus 1984 deze zaak tot klaarheid te brengen. Hij hoopt dan ook in de
augustus of uiterlijk in de september-vergadering met een definitief voorstel
te komen.