Graag wil hij in februari of maart in samenhang met de aan de orde komende
differentiatie van de reinigingsrechten hierover nog eens van gedachten wisse
len.
De heer Jansen verwondert er zich bij punt 3o. over dat hij in de vergadering
van 22 december, waarin onder meer wordt gesproken over het voorzitterschap
van de Welzijnsraad, op zijn vraag daarover als antwoord kreeg dat daar
nog geen antwoord op gegeven kan worden. Wanneer hij ziet dat op 7 december
besloten is geen wijziging te brengen in het voorzitterschap dan had dat op
22 december gezegd kunnen worden zodat er uitvoerig over gedebatteerd
had kunnen worden. Naar zijn mening is het onmogelijk dat een commissie
van advies aan burgemeester en wethouders, door één van die leden van het
college van burgemeester en wethouders wordt voorgezeten. Het is wel degelijk
een ander soort commissie als de raadscommissie die advies geeft aan de
raad en die wel door een lid van het college voorgezeten kan worden. Bij
een adviescommissie aan burgemeester en wethouders kan dat beslist niet.
In dat geval zijn het niet anders dan werkvergaderingen waarin burgemeester
en wethouders zich met mensen, die misschien terzake kundig zijn, overleggen.
Hij wil het college hernieuwd aanbevelen dit op korte termijn te wijzigen
en te voldoen aan het destijds genomen raadsbesluit dat het voorzitterschap
van deze commissie niet door een lid van burgemeester en wethouders wordt
voorgezeten. Er is overigens nog een commissie van advies, namelijk de ver-
keerscommissie, die ook niet door een lid van het college wordt voorgezeten,
maar door één van de raadsleden. Dat dat toevallig een raadslid is hoeft
bij de andere commissie niet het geval te zijn. Maar in ieder geval niet een
lid van het college. Ook wil hij aanbevelen, zonder dat het een raadsbesluit
doch slechts een aanbeveling is geweest bij de instelling van de welzijnsraad,
om de welzijnsraad te voorzien van een eigen secretaris die bestuurssecretaris
is in de commissie, maar daarnaast wordt bijgestaan door een notulist. Dat
verzoek is ook geschonden. Wel is een ambtelijk notulist nodig, doch een
secretaris zou uit de raad zelf moeten komen.
De voorzitter antwoordt dat over de voorlichting aan de bevolking en over
voorstellen, suggesties enz. omtrent het invorderingsbeieid het college zich
zal beraden.
De heer Dirven is van mening dat het verzoek van de heer Jansen veel verder
gaat dan in eerste instantie bij de behandeling van de instelling van de welzijns
raad is afgesproken. Er is een reglement vastgesteld en conform het reglement
is er gehandeld en een voorzitter gekozen. Hij heeft er geen moeite mee
om het voorstel van de heer Jansen zodanig over te nemen dat over alle
adviescommissies aan het college gesproken gaat worden. Daarom kan niet
op korte termijn geantwoord worden. Het college en alle betreffende commis
sies moeten daarbij betrokken worden.
De heer Jansen vindt dat als de wethouder als lid van het college probeert
adviezen te krijgen en zelf de vergadering voorzit dit gelijk staat met het
naar de hand zetten van de commissie. Dat is niet juist. Daar is de commissie
niet voor. Als de wethouder nu niet toegeeft dat hij het daar mee eens is
dan wil hij nu een besluit van de raad uitlokken over dit gegeven.
De heer Dirven vindt het verzoek van de heer Jansen iets verderstrekkend
dan het oorspronkelijk verzoek. De oorspronkelijke opzet was om af te wachten
hoe de raad zal werken in verband met het voorzitterschap en het secretariaat.
Dat heeft het college ook gedaan. Als de heer Jansen nu stelt dat commissies
die advies geven aan het college in principe niet mogen worden voorgezeten
door leden van het college, dan is dat verderstrekkend. Dat zou toch eens
onderzocht moeten worden. Ook de overwegingen waarom wel en waarom
niet zouden daarin ook moeten worden betrokken.
De voorzitter stelt voor dat dit binnen het college van burgemeester en wethou
ders nog besproken zal worden. In een volgende vergadering zal aan de raad
een definitief standpunt worden medegedeeld.
Vervolgens worden de stukken a t/m
o voor kennisgeving aangenomen.
-5-