De heer van der Hilst vangt zijn betoog als volgt aan:
"Algemene financiële situatie.
n Nogmaals onze complimenten dat u er wederom in geslaagd bent ons een sluitende
begroting voor te leggen. Helaast ontvangen we ook in 1988 weer minder uit
het gemeentefonds. Door een weinig inzichtelijk verhaal in de aanbiedingsbrief
over accres en decres en door een extra neerwaartse gemiddelde compensatie
blijkt dat we voor 1988 maar liefst f. 50.000,— in totaal minder ontvangen uit
de schatkist van het rijk, terwijl we vorig jaar al f. 60.000,— hadden moeten
inleveren. De exploitatielasten van onze gemeente worden nu nog maar voor
zo'n 75% gedekt door gemeentefondsuitkeringen en overige rijksuitkeringen,
terwijl dit vorig jaar nog voor 80% gold en enkele jaren geleden nog voor 90%.
Dit betekent dat een groter deel van onze uitgaven door eigen inkomsten moet
worden gedekt. Aan de uitgavenkant blijkt dat de grootste meevaller zit in de
uitkeringen wegens bijstandsverlening, die met f. 70.000,— zijn gedaald, waardoor
het ten laste van de gemeente blijvende aandeel evenredig is gedaald. De aflopen
de W.W.V.-uitkeringen vormen ook de belangrijkste oorzaak voor de daling van
het nominale begrotingsbedrag ten opzichte van 1987 met f. 1.415.000,
De begroting van 1988 is sluitend met een post onvoorzien van f. 148.031,30,
weliswaar f. 62.000,— lager dan vorig jaar, maar dit vormt nog geen reden voor
paniek.
U schrijft ons inziens terecht dat het begrotingsresultaat gunstiger is dan op
grond van de meerjarenramingen mocht worden verwacht. Met u zijn wij ook
van mening dat het totale begrotingsbeeld 1988 niet ongunstig is. Wij delen voor
alsnog echter niet uw mening dat dit positieve beeld de komende jaren zal ver
slechteren. Dit wil niet zeggen dat wij niet een zuinig beleid zouden voorstaan,
maar op grond van de cijfers van deze begroting en die van de afgelopen jaren
zijn wij voorzichtig optimistisch en zien wij niet de donkere wolken die u in
de verte meent te moeten zien.
Kwijtscheldingsbeleid.
Op grond van de algemene beschouwingen van de afgelopen jaren zal het u niet
verbazen dat wij wederom pleiten om iets te doen aan de positie van de mensen
in onze gemeente met de laagste inkomens. Tussen 1984 en 1987 is de koop
kracht van de werknemers in het bedrijfsleven toegenomen met gemiddeld 10%.
In dezelfde periode nam de koopkracht van de huishoudens met een uitkering
echter niet toe. Een groot aantal van hen ging zelfs in koopkracht achteruit.
In het onlangs verschenen rapport "Minima zonder marge, de balans drie jaar
later" wordt voor de huishoudens rond het sociaal minimum voor de periode 1980-
1986 een koopkrachtverlies berekend van circa 15%.
De rijksbegroting 1988 geeft aan dat door belastingverlaging en verhoging van
I de kinderbijslag de koopkracht van de minima met kinderen gemiddeld zal toe
nemen tussen 0,5 en 1,0%, terwijl voor de minima zonder kinderen geen stijging
van de koopkracht wordt geraamd.
Wij weten dat de mogelijkheden voor gemeentelijke steunverlening gezien het
standpunt van de rijksoverheid ten aanzien van inkomenspolitiek niet groot zijn.
Toch menen wij dat de marge die de gemeente nog resteert, moet worden benut
om mensen die rond moeten zien te komen van een minimum-inkomen of minimum
uitkering tegemoet te komen in hun financiële nood. Meerdere malen hebben
wij gewezen op initiatieven van andere gemeenten, onder andere:
instelling van een schuldsaneringsfonds;
voorlichting over de mogelijkheden van subsidies;
kwijtschelding van belastingen en dergelijke.
Wij verzoeken u opnieuw en met klem om ook voor Prinsenbeek te blijven zoeken
naar mogelijkheden om de mensen met de laagste inkomens zoveel mogelijk
te ontzien, uiteraard binnen de grenzen die de wetgever aangeeft.
Verkeer.
Met grote belangstelling zien wij uit naar de resultaten van het integraal verkeers-
onderzoek dat op dit moment plaatsvindt. De verkeersintensiteit is de afgelopen
jaren erg toegenomen. Zonder gerichte maatregelen zullen er wegen binnen onze
-9-