- 4 -
5. Naar vernieuwing van het gemeentelijk commissie- en raadswerkbestel.
De heer Geuze zegt, dat het opvallend is dat het aan de orde zijnde onderwerp is geagendeerd als: "Naar
vernieuwing van het gemeentelijk commissie- en raadswerkbestel". Daarmee is aangegeven dat thans,
met het aannemen van de - al dien niet gewijzigde - voorstellen, niet tot een definitieve oplossing van de
problemen wordt gekomen. Immers, het nu te nemen besluit heeft slechts betrekking op een klein
gedeelte van het ingewikkelde vraagstuk met betrekking tot de relatie tussen overheid en burgers.
Daarover is, door de tijden heen, al veel gezegd en geschreven. Met steeds weer de vrijwel algemene
conclusie dat daarin een verandering ten goede moet komen. Dat dateert dus niet van vandaag of
gisteren, al is de roep daarom niet vreemd in tijden, waarin maatschappelijke omstandigheden zich
voortdurend en snel wijzigen. Bij het zoeken naar en het vinden van antwoorden moet evenwel niet
worden vergeten dat er sprake moet zijn van tweerichtingsverkeer. Wil het goed zijn, dan moeten zowel
de overheid als de burgers deelnemen aan de communicatie in hun onderlinge relatie. Voor ieder van hen
is de vraag: hoe? Om het "wij-gevoel" te vergroten zou opgevijzeld moeten worden de geringe
belangstelling en betrokkenheid in persoon van de burgers voor wat "de politiek" doet. Met het oog
daarop zou de overheid moeten zorgen voor uitnodigend bestuur met directe contacten en goede
informatie. Is dat waar en is dat nodig? Onmiskenbaar is dat "men" van zich laat horen wanneer "men"
dat nodig vindt, vooral als er direct eigen- of groepsbelang aan de orde is. Dat gebeurt op allerlei
6 manieren, van "zacht" tot "keihard". Evenwel: voor beslissingen over heel veel zaken van algemeen
belang bestaat een globale opvatting, die er voor zeer velen op neerkomt: "ze doen maar". Om daarover
eens een ander dan het gebruikelijke licht te doen schijnen: optimistisch en niet optimistisch, dus niet
negatief maar juist positief, moet die benadering worden uitgelegd. Immers, bij verkiezingen doen
burgers, door het uitbrengen van hun stem, een vertrouwensuitspraak. Daarmee wijzen ze vrouwen en
mannen aan als hun vertegenwoordigers. Bij de gemeenteraadsverkiezingen was er in. Prinsenbeek de
laatste keren een opkomst van ruim 70 tot bijna 75%. Tegen de zojuist geschetste achtergrond is er dus
geen reden voor somberheid over de geïnteresseerdheid van de inwoners van deze gemeente voor zaken
van plaatselijk algemeen belang. Hetgeen niet wegneemt dat zijn fractie sterk voorstaat dat de burger,
naast de uitoefening van het kiesrecht, ook op andere manieren daadwerkelijk zijn of haar politieke
meeleven tot uitdrukking kan brengen. Omdat de publieke zaak iedereen voortdurend aangaat. Handelend
uit die verkregen, verplichtingen opleggende vertrouwenspositie, heeft de fractie van de V.V.D. op basis
van haar liberale uitgangspunten, het voorstel en de daarbij behorende concept-besluiten bezien. Daar
was extra aanleiding toe vanwege enkele daarin opgenomen zeer principiële punten. Alvorens daarop in
te gaan wenst spreker in het kort het volgende op te merken. De aanloop naar datgene dat nu tot
besluitvorming moet leiden, heeft veel tijd gevergd. In het voorstel is gememoreerd dat de voorzitter al
op 31 augustus 1992, tijdens zijn installatietoespraak de - er toen al liggende - uitdaging heeft aanvaard
m door te zeggen er graag aan te willen werken te komen tot een uitnodigend bestuur. Als uitvloeisel
daarvan is, voorafgaand aan de nu gedane voorstellen, in de commissie algemene zaken c.a., dit voorjaar
behandeld een vraagpuntennotitie en kort geleden één- en andermaal een adviesaanvrage. De duidelijke
inbreng van zijn fractie daarbij, had betrekking op zowel hoofdzaken als onderdelen. Nieuwe ideeën en
ter tafel gebrachte concretiseringen daarvan, zijn nauwkeurig vergeleken met de bestaande situatie èn
getoetst aan hun inzichten. De toonzetting van de V.V.D.-fractie was daarbij positief kritisch, behalve
waar dat naar haar mening niet kon. Ten aanzien van drie hoofdpunten het volgende. Zijn fractie heeft
zich gekeerd tegen een nieuwe, in de voorronde door het college van burgemeester en wethouders
aangedragen bepaling. Die zou leiden tot het sterk beknotten van het bestaande recht van raadsleden om
aan het woord zijnde sprekers te onderbreken. Dat geldt speciaal ten aanzien van de portefeuillehouders.
Zij toch in het bijzonder moeten, wanneer zij aan het woord zijn, er geen probleem mee kunnen hebben
om direct te antwoorden op reacties van raadsleden. Of wordt een keuze gemaakt - in nog grotere mate
dan nu al het geval is - voor starre, steriele en saaie "beraadslagingen"? Kiest men daarvóór, dan moet
men beseffen dat dit haaks staat op noodzakelijke levendige debatten en ook geheel in strijd is met de
voorstellen tot aanmoediging van onze inwoners om onze raadsvergaderingen bij te wonen. In deze zaal
is gezegd dat interrupties in eerste termijn niet zijn toegestaan krachtens gewoonterecht. Dat kan niet
waar zijn. In ons land wordt door het rechtens ontstaan van gewoonterecht een verstreken termijn van 30
jaar gehanteerd. Uit 1982 dateert het nog geldende reglement van orde, dat zonder verschil in termijnen
onderbreking van sprekers toestaat voor het vragen van verduidelijking of een andere interruptie. Ter
wille van slagvaardigheid en levendigheid bepleit zijn fractie handhaving van de bestaande regel. Het