IV Voor nadere advisering in handen van de commissie voor beroep- en bezwaarschriften te
stellen:
a. Brief d.d. 11 april 1995 van C.A. Peemen inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De
Tuintjes.
b. Brief d.d. 25 april 1995 van P.M.A. Franken inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De
Tuintjes.
c. Brief d.d. 26 april 1995 van A.J. Chantrel inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De
Tuintjes.
d. Brief d.d. 26 april 1995 van Das rechtsbijstand namens J.C. Speekenbrink inzake zienswijze
ontwerp-bestemmingsplan De Tuintjes.
e. Brief d.d. 27 april 1995 van F.W. de Vries inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De
Tuintjes.
f. Brief d.d. 27 april 1995 van A.C.B. Wijnen inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De
Tuintjes.
g. Brief d.d. 28 april 1995 van J. Bartels inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan De Tuintjes.
h. Brief d.d. 26 april 1995 van A.J. Chantrel inzake zienswijze ontwerp-bestemmingsplan
Vianendreef.
i. Brief d.d. 28 april 1995 van Stichting Wij Ook inzake verzoek heroverweging besluit tot
afwijzen subsidieverzoek.
De voorzitter zegt het op prijs te stellen, naar aanleiding van de vergadering van de commissie algemeen
bestuur, om ten aanzien van het ingekomen schrijven, genoemd onder punt III, sub i. - de brief d.d. 20
april 1995 van Rassers, Jacobs Spiegel Advocaten te Breda inzake aanzegging bestuursdwang aan
Baay -, tegen mevrouw Reijnen te zeggen, zulks in tegenstelling tot hetgeen hij tijdens de commissiever
gadering heeft gezegd, dat nader overleg met de juridisch adviseur van de gemeente ertoe geleid heeft,
dat op deze brief wèl gereageerd zal worden. Tijdens de commissievergadering heeft hij namelijk gezegd
deze brief voor kennisgeving te zullen aannemen, maar het college hecht er alsnog aan wel te reageren
op dat schrijven.
Mevrouw Reijnen zegt, met het antwoord van de voorzitter ten aanzien van dat schrijven, genoegen te
kunnen nemen.
Naar aanleiding van de brief, genoemd onder punt III, sub d., het schrijven d.d. 3 april 1995 van
Autorijschool Frans van Gooi inzake verzoek bouwlokatie aan de Brielsedreef, merkt spreekster op dat
mevrouw Hoelen, tijdens de vergadering van de commissie algemeen bestuur, het verzoek heeft gedaan
te bezien in hoeverre aan dat verzoek tegemoetgekomen zou kunnen worden. Na overleg met haar
fractiegenoten acht zij het niet verstandig betrokkene via een artikel 8-procedure in aanmerking te laten
komen voor een bouwperceel gelet op de precedentwerking die daarvan kan uitgaan. Haar fractie
verzoekt het college dan ook, om aan betrokkene kenbaar te maken dat hij via de reguliere inschrijving
en gronduitgifteregeling wellicht wel in aanmerking kan komen voor toewijzing van een bouwperceel,
omdat de regeling voorziet in toewijzing van kavels ten behoeve van economisch gebondenen, aan welk
criterium aanvrager voldoet. Het standpunt van haar fractie luidt dan ook, om geen medewerking te
verlenen aan het verzoek.
De voorzitter reageert daarop met te zeggen te mogen constateren dat wèl medewerking verleend kan
worden aan het verzoek, maar dat geen uitzonderingsprocedure gestart moet worden. Naar zijn mening
wordt hiermee voldaan aan het gevoelen van een meerderheid binnen de gemeenteraad.
Naar aanleiding van de brief genoemd onder punt II, sub b., het schrijven van 7 april 1995 van
Intermedium b.v. inzake verzoek tot herziening van een eerder ingenomen standpunt raadsbesluit en
alsnog de honorering van een ingediend bouwplan voor woningbouw, zegt mevrouw Reijnen dat bedoeld
schrijven door haar fractie terdege bestudeerd is maar niet heeft kunnen leiden tot een herziening van
haar standpunt. Zoals eerder verwoord, dient een gedeelte van het perceel dat in november 1993 door de
raad is aangekocht te worden aangewend voor een sportcomplex en het overige gedeelte voor woning
bouw. Dat diende dan wel woningbouw te zijn die past binnen de behoefte van de gemeente, dus èn
sociale huur- en koopwoningen èn halfvr ij staande en vrijstaande woningen. Voor wat betreft de citaten
en opmerkingen die haar fractie in de brief heeft aangetroffen, wensen zij die voor rekening van de
schrijver te laten en is het aan het college om in die zin op de brief te antwoorden.