termijn niet goed beluisterd.'
De heer van der Hilst vervolgt zijn betoog met: 'Ik wilde ook nog even zeggen, mijnheer Schreiner, dat
ik u een vergelijking laat maken tussen Breda en Prinsenbeek maar dan moet u mij ook het recht geven
om een vergelijking te maken tussen Breda en Prinsenbeek voor wat betreft het kwijtscheldingsbeleid en
dan moet je in alle eerlijkheid zeggen: als je dat bekijkt, dat dat in Breda een stuk beter is dan hier in
Prinsenbeek. Dus als je twee gemeenten met elkaar wilt vergelijken, dan moet je ook niet schromen om
niet alleen te kijken naar die punten waarop het beter is in Prinsenbeek, maar ook reëel durven zijn en
niet zoveel chauvinisme hebben datje zegt: nee, daar sluiten we onze ogen voor.'
Hierna geeft de voorzitter het woord aan de heer Oomen die als volgt antwoordt:
'Voorzitter, in de richting van de heer Jansen zou ik willen zeggen, dat het niet de bedoeling is om
datgene, wat via de werkgroep aan moois en duidelijkheid naar voren komt, om dat te onthouden; ik heb
alleen gezegd, dat de werkgroep werkt voor het college en dat datgene dat daar uitkomt, dat u dat aan
kwaliteit terug zult vinden - hoogstwaarschijnlijk in uw visie - in de stukken die dus voor u liggen. Ik
sluit niet uit dat, als daar een aantal concrete zaken in staan, u zegt: daar valt te bezuinigen. Hoewel, we
kijken er regelmatig naar en dat is heel moeilijk. Dan vindt u dat ook automatisch terug als u namelijk
de bedragen vergelijkt. Maar dat neemt niet weg, dat het in het geheel geen probleem is om een aantal
zaken, mocht er iets uitkomen, te melden; dus daarover geen misverstand.' Bij interruptie vraagt de heer
Geuze 'of de wethouder hiermee bedoelt - in antwoord op de vraag van de heer Jansen - dat de
ambtelijke rapporten voor de commissie financiën, om het daar maar eens bij te houden, ter inzage
worden gelegd?'
De heer Oomen antwoordt: 'Dat zeg ik u niet toe. De heer Jansen sprak voorts over het differentiëren
van de tarieven voor de reinigingsrechten en noemde daar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuis-
houdens. We hebben daar in het college recent nog eens over gesproken; ik heb daar ook regelmatig
overleg over met mijn collega-wethouder van Geel, die zich daar via het stadsgewest ook mee bezig
houdt en waarin men probeert tot differentiatie te komen. Het blijkt in de praktijk heel moeilijk te zijn,
omdat het systeem dat je dan moet hanteren kennelijk qua implementatie ontzettend duur is. Het is in de
praktijk moeilijk te hanteren, behalve wanneer je vuil zou kunnen aanbieden per gewicht. Want laten we
eerlijk zijn, dat is - denk ik - het allermooiste systeem als je het vanuit de rechtvaardigheidsoptiek wilt
beoordelen. Maar kennelijk komt men daar niet uit; ik wil alleen in uw richting het volgende zeggen.
Namelijk, dat een eenpersoonshuishouden ook een moeilijk criterium vormt. Is het namelijk iemand die
over een behoorlijke tuin beschikt, dan wil dat niet zeggen dat die minder vuil aanvoert richting
gemeente.' Bij interruptie zegt de heer Jansen, dat dat ook niet wil zeggen dat zo iemand méér aanvoert.
De heer Oomen vervolgt met: 'Een tweepersoonshuishouden dat misschien kleiner woont, dus die
scheiding is ook moeilijk te maken. Laten we dit afspreken, dat het college zal proberen om, wanneer
dat mogelijk is, enige rechtvaardigheid aan te brengen. Maar ik zeg in zijn algemeenheid: in het
stadsgewest is men daarover nog niet uit.'
Naar aanleiding daarvan zegt de heer van Geel: 'Wij hebben in het verleden vaker gesproken met elkaar,
vooral in de commissie welzijn, over een rechtvaardige verdeling van de reinigingsrechten. Er zijn in het
land allerlei onderzoeken gedaan en er is, helaas, geen correlatie aangetoond tussen grote huizen en
kleine huizen in de hoeveelheid te produceren afval; geen correlatie tussen grote gezinnen en kleine
gezinnen, geen correlatie tussen hoogbouw en laagbouw. Het enige wat je met zekerheid kunt zeggen is,
dat mensen die een grote tuin hebben waarschijnlijk wat meer groenafval produceren. Dat is de enige
zekerheid daarin en erg veel verder gaat die niet. Vandaar dat er op basis van statistische gegevens of
bevolkingsgegevens, die overigens ook in een belangrijke mate voor mutaties vatbaar zijn en daardoor
heel bewerkelijk en daardoor veel perceptiekosten met zich meebrengen, er nog geen duidelijke lijn is uit
te zetten die in alle situaties een rechtvaardiger beeld geeft en dat er dus eigenlijk - zoals de heer Oomen
al gezegd heeft - maar één zinnig in de praktijk uitgetest systeem tot op heden ontdekt is, dat is de diftar-
proef rond Zaandstad. Daarbij blijkt dat een systeem, waarbij afval per kilogram gewogen wordt,
waarbij elk aanbod gemeten wordt, waarbij per kilo afgerekend wordt, dat dat het enige zinvolle systeem
is dat er is. Dat levert een vermindering van totaal aan afval op. Dat betekent tegelijkertijd, dat de
reinigingsrechten in die gemeenten niet naar beneden kunnen omdat de perceptiekosten zo hoog zijn dat
het gemiddeld tarief daardoor in sommige plaatsen of in sommige situaties zelfs iets stijgt. Kortom, er is
nog geen helder, eenduidig, zuiver systeem om reinigingsrechten te differentiëren en er is onderzoek
gaande voor het gehele stadsgewest, om tot de meest zinvolle en de meest eerlijke manier te komen in
stadsgewestelijk verband; dat onderzoek loopt nog.'