- 24 - Na twee minuten heropent de voorzitter de vergadering en geeft het woord aan de heer van Geel die het volgende zegt: 'Dames en heren van de raad, na ampel beraad denk ik toch dat het het verstandigst is om het voorstel van het CDA niet nu tot besluitvorming te doen leiden maar het voorstel aan te houden tot de vergadering van de volgende maand zodat wij u een goed voorbereid voorstel kunnen voorleggen indien zulks binnen de wetgeving mogelijk is. Ik wil mij dan ook aansluiten bij de woorden van mevrouw Dicou. Het nu nemen van een besluit staat morgen in de krant en misschien dat over enkele dagen blijkt dat het anders had gemoeten, dat we het niet goed hebben gedaan. De grote haast waarmee het nu zou moeten en ook de feitelijke uitvoering, daarvoor zie ik geen mogelijkheden. U kunt het mij ook niet aandoen om morgen een ambtenaar op pad te sturen om bij de mensen een envelop in de bus te stoppen. Ik denk dat dit allemaal veel te ver gaat dus ik stel voor om de zaak goed te onderzoeken, te bekijken of het onder de nieuwe Algemene bijstandswet mogelijk is om in januari een dergelijk gebaar te maken, een verantwoord gebaar te maken, en mocht dat niet lukken onder de nieuwe Algemene bijstandswet dan blijft de mogelijkheid bestaan om dat uit de algemene middelen te doen. Ofschoon ik u daarvan toch wil zeggen dat dit wat lijkt op potverteren en daar is dit college niet zo erg voor. Het collegevoorstel luidt dus om uw initiatiefvoorstel aan te houden tot de vergadering van januari. Dan komt het in de normale cyclus en als het even kan, goed voorbereid.' Hierna zegt de voorzitter, dat inmiddels in drie termijnen gelegenheid is geboden tot beraadslaging en dat, ter voorkoming van een vierde termijn, thans de mogelijkheid rest tot het afleggen van een stemverklaring. Naar aanleiding van het voorstel van wethouder van Geel om het voorstel van de fractie van het CDA aan te houden, biedt hij vervolgens gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring. De heer van der Hilst deelt vervolgens mede: 'Voorzitter, ik zou er toch voor willen pleiten het voorstel van het CDA dadelijk in stemming te brengen. Alles rationeel bekijkend ben je geneigd te zeggen "dat moet eerst bekeken worden, volgende maand, kan het wel volgens de wet, dit moet de cyclus van de commissies doorlopen, dan moeten we nog kijken of er ruimte is op de begroting en dergelijke. Dan is het eind januari en dan blijkt het alsnog wel of niet te kunnen en dan hoeft het eigenlijk al niet meer, voor onze fractie ook niet. Wij doen hier nu een spontane actie en, natuurlijk, wanneer we dit rationeel bekijken, verstandelijk, dan zeg je "dit kan niet" maar het is net zoiets als een cadeautje uit het hart, dan ga je ook niet kijken of je dat wel kunt betalen en of je dat niet eerst moet budgetteren, niet eerst ratio neel geheel moet uitdokteren. Je doet het of je doet het niet en waar een wil is, is een weg. Als die wil er is dan doe je dat en dan kijk je helemaal niet of je het kunt betalen en wanneer je het betaalt maar wij voelen er niets voor om dat rationeel te gaan bekijken. Dit is uit het hart, emotioneel, en - nogmaals - als je het wilt dan kan het. Dan is er geld en als er geen geld is, dan vinden we het wel ergens. Ik steun het voorstel dus niet.' Hierna geeft de voorzitter het woord aan mevrouw van Hoek die het volgende zegt: 'Voorzitter, ik heb echt heel welwillend naar de wethouder geluisterd. Het argument van mevrouw Dicou - dat ook hij aanhaalde - dat we misschien in de pers zouden komen omdat we het niet goed gedaan zouden hebben, daarvoor ben ik in het geheel niet ontvankelijk. Dan komen die maar in de pers; daarvoor is het niet bedoeld. Daarin komen we af en toe ook onbedoeld en u bent ook weieens onbedoeld in de pers gekomen. Dat is voor mij geen enkel argument.' De heer van Geel zegt: 'Als dit een stemverklaring is, dan mag ik die misschien ook interrumperen. Ik heb namelijk bedoeld te zeggen dat, als wij hier een besluit zouden nemen dat niet goed is en dat als zodanig morgen via de pers gepubliceerd wordt, er vooraf valse verwachtingen gewekt zouden zijn en daar ben ik niet voor.' De voorzitter zegt vervolgens in de richting van mevrouw van Hoek: 'U heeft een stemverklaring en niet een verklaring aan De Stem. We hebben nu drie termijnen gehad. Er is een verderstrekkend voorstel door de CD A-fractie ingediend; dat heeft u verdedigd. Het is aan u om het in stemming te brengen of om het aan te houden. Daarbij kunt u melden hoe u dat qua orde doet. Als u het verder gaat toelichten, dan denk ik: drie termijnen plus een stemverklaring nu, dan nog een tweede stemverklaring, dan kijk ik naar de klok en naar de mensen die ook nog een stemverklaring willen afleggen.' Mevrouw van Hoek zegt: 'U bent bezig met rechtsongelijkheid want de heer Van der Hilst had een heel lange termijn en de wethouder onderbrak mij en toen nam u mij het woord maar meteen af. Dat is toch een zekere vorm van ongelijkheid. Ik wil echter graag mijn stemverklaring afmaken. Ik sprak namelijk over de argumenten van de wethouder en ik voel zelf natuurlijk ook altijd voor een goed onderbouwd beleid. Dat hebben wij hier wel vaker verdedigd. Het betoog van de heer Van der Hilst heeft mij toch weer op het goede spoor gezet, denk ik. Het is ook zo: 'als' bestaat altijd en dat zien wij aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 302