dat dit een ongewenste, hinderlijke en vaak gevaarlijke situatie is en het bovendien formeel in strijd is met onze gemeentelijke APV die immers aangeeft dat het plaatsen van reclameborden en het gebruikma ken van de openbare weg voor dergelijke doeleinden onderworpen is aan vergunningen; IS VAN MENING: dat de vrije doorgang onder alle omstandigheden gewaarborgd dient te zijn door strikte toepassing van een vergunningsregime; EN DRAAGT HET COLLEGE OP: strikte uitvoering te geven aan de APV voor wat betreft de uitstalling van reclameborden en andere artikelen, op een dusdanige wijze dat een minimale vrije doorgang van 1,50 meter over de gehele lengte van het trottoir aan beide zijden van alle winkelstraten gewaarborgd is; EN GAAT OVER TOT DE ORDE VAN DE VERGADERING. was getekend: namens de fractie van Gemeenschapsbelang, C.A. Franken, A.G.M. Braspenning, T.P. Reijnen-Kremers. Nadat de voorzitter geconstateerd heeft dat de motie voldoende ondersteund is en daardoor onderdeel uitmaakt van de beraadslaging, geeft hij als eerste het woord aan de heer van der Hilst die namens de fractie van de Partij van de Arbeid het volgende verwoordt: 'Voorzitter, de heer Franken heeft gezegd dat de Partij van de Arbeid destijds een 'kamerbreed voetgangersdomein' wilde, dat zij dat niet wilden en dat zij duidelijke keuzes gemaakt zouden hebben. Ik denk dat juist het omgekeerde het geval is. Wij hebben toen een duidelijke keuze gemaakt en niet halfslachtig gezegd dat er èn voetgangers èn verkeer doorheen moet. Wij hebben de duidelijke keuze gemaakt voor uitsluitend voetgangers en dat is dus niet gelukt. Nu is het aan beide zijden wat smal, ondanks het feit dat de parkeerplaatsen zijn verdwenen. In eerste instantie heb ik toch sympathie voor het voorstel van Gemeenschapsbelang en ook hun zorg deel ik. We moeten ervoor zorgen dat de doorgang wordt gegarandeerd. Daarnaast wil ik toch ook nog even opmerken dat dit punt reeds enkele keren eerder is aangeroerd; onder andere bij de opening van de Groenstraat. De Partij van de Arbeid heeft er via een artikel in Modern Prinsenbeek ook aandacht aan besteed en ik ga ervan uit dat de ondernemers daarvan ook kennis hebben genomen. Ik heb geen moeite met de constateringen in de motie maar wel met de mening daarin over de strikte toepassing van het vergunningenregime en vervolgens met de opdracht aan het college inzake de strikte uitvoering van de APV. Dat komt bij mij toch over als zou de stok reeds tevoorschijn gehaald worden nog voordat er een overtreding is begaan. Ik zou graag zien dat eerst eens een afwachtende houding wordt aangenomen. Ik heb de verwachting en het idee dat de ondernemers doordrongen zijn van het feit dat zij hun eigen inkomsten verlagen, dat zij hun eigen ruiten ingooien, als zij die doorgang niet garanderen. Je moet ze nu niet in de gordijnen jagen door te gaan dreigen dat met de APV in de hand te willen gaan afdwingen en precies te gaan uitmeten wat wel en wat niet kan. Kortom, voor ons komt deze motie niet op een juist moment en wij hebben er genoeg vertrouwen in dat de ondernemers over voldoende realiteitszin beschikken. Die stok achter de deur laten wij liever nog even staan, die halen wij nog niet tevoorschijn. Wij steunen de motie dus niet.' Hierna geeft de voorzitter het woord aan de heer de Craen die namens de fractie van het CDA het volgende zegt: 'Mijnheer de voorzitter, tijdens de rondvraag in de vorige raadsvergadering heeft wethouder Oomen de toezegging gedaan te zullen optreden wanneer zich onmogelijke situaties gaan voordoen in de Groenstraat. Voor de fractie van het CDA was en is daarmee voldoende antwoord gegeven. Het CDA is voor vrije doorgang op de trottoirs; wat dat betreft zijn wij het geheel eens met de heer Franken. Ook is het CDA van mening, dat ondernemers enige reclame c.q. koopwaar moeten kunnen en mogen aanbrengen in een winkelstraat. Dat verhoogt de winkelsfeer, het geeft meer dynamiek aan zo'n straat en daar zijn wij erg voor. Voorzitter, als sommige ondernemers teveel ruimte in beslag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 306