9. Voorstel tot verdaging van de beslissingen op beroepschriften. Mevrouw Reiinen zegt, enkele opmerkingen te willen maken over dit voorstel. Op de eerste pagina van het voorstel wordt aangegeven dat verder uitstel volgens de wet mogelijk is, voor zover de indiener daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen. Als de wettelijke termijn van tien weken niet gehaald wordt, kan volgens artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht, verdaging plaatsvinden voor een termijn van vier weken. De bezwaarschriften die zijn ingekomen dateren echter al van november en december 1994, waardoor naar haar mening de termijn van tien weken reeds overschreden is. Ook heeft zij in het agendadossier niet kunnen vinden de instemming waarmee indieners verklaren akkoord te zijn gegaan met verdaging. Daarnaast heeft zij nog een opmerking over de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschrif ten. In het voorstel wordt vermeld dat, omdat de agenda overvol was, de commissie besloten heeft om behandeling van de bezwaar- en beroepschriften waarvoor thans verdaging gevraagd wordt, te verplaat sen van 10 januari naar 14 februari aanstaande. Gelet op de wettelijke termijn van tien weken, waarbin nen het toch mogelijk moet zijn om dit soort zaken af te handelen, zou haar fractie tot die commissie het verzoek willen richten om, indien de agenda's voor die commissie overvol zijn, niet gemakshalve bepaalde zaken vier weken vooruit te schuiven, maar te trachten deze alsnog op zo kort mogelijke termijn te behandelen. Vaak wordt gesproken over de wenselijkheid de burgers zoveel mogelijk bij de politiek te betrekken en de kloof tussen burger en politiek zo klein mogelijk te doen zijn, maar als mensen drie of vier maanden moeten wachten op een antwoord op een door hen ingediend bezwaar- of beroepsschrift, getuigt dat niet van klantvriendelijkheid. De heer Geuze zegt, zich in grote lijnen te kunnen aansluiten bij hetgeen door mevrouw Reijnen is verwoord. Het zal niet onbekend zijn - zo vervolgt hij - dat hij zich in de desbetreffende commissie over de technische kant van de zaak uiterst kritisch heeft uitgelaten. De voorbereiding verdient allerminst een schoonheidsprijs, ook om de redenen die mevrouw Reijnen reeds noemde. En dan doelt hij niet zozeer dat hem wordt verweten dat het hem om de formele zaken gaat, nee, het gaat hier echt om de inhoudelij ke kant van de zaak. In de Algemene wet bestuursrecht is nadrukkelijk geregeld op welke wijze burgers hun rechten tot gelding kunnen doen komen. Daarmee is dus geen rekening gehouden. In dit opzicht richting college sprekend, meent hij dat natuurlijk ook te moeten doen richting diezelfde burgers, die overigens ook inderdaad in november en december al bezwaren hebben ingediend. Want in de afwijzing van hun bezwaren heeft het college nadrukkelijk - terecht - vermeld dat, als men het er niet mee eens is, men in beroep kan gaan bij de gemeenteraad. En wat doen alle betrokkenen? Zij wenden zich tot het college van B&W; een college dat vervolgens wederom in de fout gaat met de mededeling, zoals in dit stuk staat omschreven, dat "wij hebben besloten de beroepschriften aan u door te zenden..." In de wet staat dat zulks onverwijld moet plaatsvinden. Dat is nagelaten en uit het agendadossier is hem ook niet gebleken dat van dat feit kennis is gedaan aan de betrokkenen, hetgeen in deze wet, met het oog op het recht van die burgers, is voorgeschreven. Mevrouw Reijnen heeft al gesproken over de behandeling van de zaken in de adviescommissie en hij hoopt dan maar dat die agenda op 14 februari weer niet overbelast was vanwege weer andere spoedeisen de zaken die voorrang zouden moeten hebben. Omdat die datum inmiddels gepasseerd is, ontvangt hij daar graag een antwoord op. De beslissing wordt nu inderdaad niet voor acht weken - zoals er eerder stond - maar voor vier weken verdaagd, en nieuw is het element van het uitstel dat gevraagd kan worden onder de voorwaarden die daarvoor gelden. Spreker vindt dat het college had kunnen zien aankomen dat de zaken hier niet tijdig ter tafel zouden kunnen komen. In het kader van de voorbereiding van de raadsbesluiten, waarmee het college belast is, had het college de instemming van die betrokkenen moeten vragen. Nu is het zo, dat wanneer niet tijdig door de gemeenteraad op bezwaarschriften wordt beslist - wat hij heeft te doen - betrokkenen, volgens de Algemene wet bestuursrecht en met name de commenta ren daarbij, de toelichting en de memorie van toelichting, toch hun rechten hebben. Het is namelijk zo, dat wanneer een bestuurslichaam te traag optreedt - waarvan hier dus sprake is - bij termijnover schrijding betrokkenen weer in beroep kunnen gaan. Dat betekent echter, dat er weer een nieuwe rechtsgang wordt geopend, met kosten en trammelant voor betrokkenen en voor overheidsinstanties, maar misschien ten pleziere van advocaten wanneer die worden ingeschakeld. Zijn fractie is niet voor het laten ontstaan van een fictieve weigering. De heer van der Hilst zegt, van mening te zijn dat het voorliggende voorstel in feite een voorstel van onvermogen is en hij verwacht dat ook het college daarmee verlegen zal zijn. De Algemene wet - 6 -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 49