voor over te gaan tot beantwoording van de vragen en opmerkingen zoals die gemaakt zijn door de heer van der Hilst met betrekking tot het aantal commissies. In een vroegtijdig stadium van de discussie heeft het college over twee aspecten gesproken die ook nu weer naar voren komen, namelijk het voorstel om te komen tot drie commissies in plaats van vier. Bij interruptie zegt de heer van der Hilst dat de voorzitter de keuze van het college niet weer opnieuw behoeft te gaan verdedigen en met zijn opmerking uitsluitend bedoeld heeft te zeggen dat de wensen van zijn fractie niet zijn gehonoreerd. De voorzitter zegt, dat hij graag een poging gedaan zou hebben voorgaande spreker te overtuigen en daar ook goede argumenten voor aangevoerd zou hebben. Hij concludeert dat de heer van der Hilst het hem wel bijzonder gemakkelijk maakt als hij vervolgens ook instemt met de verordening zoals die thans voorligt. Hierna geeft hij in tweede termijn het woord aan mevrouw Hoelen. Deze zegt dat haar fractie het niet eens is met de opmerking van de heer Geuze waar deze gezegd heeft dat ook één lid gerechtigd zou moeten zijn een vergadering bijeen te roepen. Haar fractie is van mening dat het bijeenroepen van een vergadering op beter afgewogen gronden zal geschieden indien dat gebeurt door twee commissieleden en daardoor door twee fracties. Namens de fractie Gemeenschapsbelang deelt mevrouw Reiinen mede ook vast te houden aan twee leden in plaats van één lid. Voor wat betreft het gestelde in artikel 3, lid 2, zegt zij uit de beantwoording door de voorzitter beluisterd te hebben dat haar fractie zich zou kunnen vinden in hetgeen daarover door mevrouw Hoelen is verwoord. Zulks is echter niet juist; haar fractie volgt de lijn zoals die door de heer Geuze is verwoord. De voorzitter antwoordt begrepen te hebben dat tussen de heer Geuze en het college een interpretatiever schil bestaat dat in de praktijk duidelijker zal moeten worden. Hij verwacht dat de eerstkomende keer dat de commissie financiën bijeengeroepen wordt, zal blijken op welke wijze deze discussie effect gehad heeft. Uitgangspunt dient echter te blijven dat, als de commissie financiën er behoefte aan heeft een onderwerp in die commissie te bespreken, de gelegenheid daartoe steeds aanwezig moet zijn. Mevrouw Reiinen zegt ook beslist niet de bedoeling te hebben gehad afbreuk te doen aan het belang van de commissie financiën - die blijft in haar zienswijze zeker een belangrijke rol vervullen -, maar in het belang van de helderheid vindt zij dat onderwerpen waarvan de financiële consequenties normaal in de begroting zijn opgenomen in de beleidscommissie ook op hun financiële merites beoordeeld moeten worden. De voorzitter zegt beluisterd te hebben dat het materiële verschil uitsluitend bepaald wordt door de vraag wie het onderwerp geagendeerd heeft. Er bestaat immer de gelegenheid dat, als een onderwerp niet geagendeerd is, daarover via de rondvraag gediscussieerd wordt. De heer Geuze zegt nog altijd geen antwoord gekregen te hebben op twee door hem gestelde vragen, namelijk a) zijn fractie heeft tijdens de commissiebehandeling reeds naar voren gebracht dat zaken met betrekking tot de openbare orde - politie - ook onderdeel zouden moeten uitmaken van de commissie algemeen bestuur en hij heeft de vraag gesteld of, nu dat niet is overgenomen, die zaken wel tot het werkterrein van die commissie behoren. De voorzitter antwoordt hierop meteen door te zeggen dat de burgemeestersfunctie een zelfstandig bestuursorgaan inhoudt en in dat kader geen verantwoording behoeft af te leggen over dat specifieke aspect aan de commissie algemeen bestuur. Echter, in de commissie algemene zaken heeft hij eerder al toegezegd - en hij doet dat nu weer - eraan te hechten zijn verantwoordelijkheid, ook op het terrein van de politie, te delen met het college en als afgeleide daarvan met de commissie algemeen bestuur. Zaken met betrekking tot de openbare orde - ook die ten aanzien van de politie - zullen derhalve ook steeds voor die commissie geagendeerd en aldaar besproken worden. De heer Geuze zegt bekend te zijn met de opvattingen van de voorzitter over deze aangelegenheid, maar het prettig te vinden dat zaken van belang ook in de raad, die het primaat heeft, worden uitgesproken. Zijn tweede vraag had betrekking op de financiële paragraaf bij de behandeling van de voorstellen in de functionele commissies Hij vraagt of alle voorstellen met financiële aspecten, zoals bijvoorbeeld die voortvloeiende uit de Wet Gehandicapten Voorzieningen of de Uitstroomregeling voor langdurig werklozen, eerst ter behandeling geagendeerd worden voor de commissie financiën. In zo'n geval zou een discussie worden doorverwezen naar een andere commissie, omdat de voorzitter daarvan beter van de materie op de hoogte zou zijn. De mogelijkheid voor de commissie financiën, conform het voorstel van zijn fractie door het college overgenomen, is niet te adviseren over zaken die binnen de begroting

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 8