Wat haar fractie betreft, derhalve geen wijziging of aanpassing van het bestemmingsplan.
De heer Geuze zegt, dat naleving van vastgestelde regels voor iedereen geldt
en zich bij die woorden dan ook graag te willen aansluiten. In tegenstelling tot anderen, heeft zijn fractie
wel een probleem met de zaak die aanhangig is. Terecht heeft het college de vorige maal laten weten dat
het toepassen van bestuursdwang primair een zaak is voor en van het college. Hij zal daar verder ook
niet op ingaan. Maar terecht heeft het college in het voorstel gesteld dat in het verlengde van de
procedure - het verzet van de heer Baaij tegen de door het college aangekondigde bestuursdwang - de
heer Baaij een verzoek doet tot wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied-Herziening Groenstraat.
En daarin schuilt voor zijn fractie het probleem. De zaak is dus 'onder de rechter' omdat die procedure
is aangespannen. De rechter zal vragen of hij aan de gemeente heeft gevraagd of die daar alsnog mee
akkoord gaat. Dat is bij deze gebeurd en zijn fractie heeft er weinig behoefte aan om op een zaak die
onder de rechter is, afwijzend of instemmend te beslissen. De raad fungeert in deze namelijk niet als
beroepsinstantie. De raad krijgt natuurlijk wel in deze beroepszaak meer dan zijdelings een vraag te
beantwoorden. Zijn fractie geeft dan ook de voorkeur aan verdere aanhouding van het verzoek van de
heer Baaij en aan opschorting tot de rechter een uitspraak heeft gedaan. In dat kader brengt spreker ook
de gedoogsituatie nog naar voren. Hij zegt, niet te willen herhalen de feiten en de langdurige geschiede
nis die aan de totstandkoming van dit bestemmingsplan zijn gewijd en de stapels dossiers die hierover in
het gemeentehuis gevormd zijn; die getuigen daar natuurlijk ook van. Wat zijn fractie bijzonder
verbaasd, is dat niet onmiddellijk na het onherroepelijk van kracht worden van het bestemmingsplan - in
maart 1993 -, maar eerst na anderhalf jaar - op 12 september 1994 - een aanschrijving is uitgegaan,
terwijl reeds in 1992 bekend was dat aldaar niet in overeenstemming met het bestemmingsplan - dat toen
nog niet onherroepelijk was - zou zijn gebouwd. Spreker is van mening dat het college, belast met de
uitvoering van de besluiten van de raad, erop toe moet zien dat, wanneer zich dergelijke situaties
voordoen, eerder wordt ingegrepen. Het zal niet onbekend zijn, dat in het strafrecht zelfs strafrechtelijke
vervolging tot niet ontvankelijkverklaring leidt als de situatie al te lang geduurd heeft. Daarin zit voor
zijn fractie het probleem en op haar voorstel, om de beslissing op dit verzoek van de heer Baaij op te
schorten tot de rechter heeft beslist, hoort hij graag het antwoord van de zijde van het college en in
tweede termijn dat van de andere fracties. Daarna zal spreker, vóór de besluitvorming, het definitieve
standpunt van zijn fractie verwoorden.
De voorzitter vangt zijn beantwoording aan met de constatering dat de raad tijdens zijn laatstgehouden
vergadering heeft blijk gegeven van mening te zijn dat de 'zaak Baaij' een klassiek voorbeeld is van
bedrijvigheid die zich van oorsprong in een dorp bevindt en die zich langs twee lijnen ontwikkelt.
Enerzijds ziet men dat de bedrijvigheid zich aan de tijd aanpast, anderzijds - zeker in een forensenge
meente als Prinsenbeek - dat de woonomgeving in toenemende mate hinder gaat ondervinden van die
economische activiteit.
Het college voelt zich mede verantwoordelijk voor het ondernemerschap in Prinsenbeek en dat is ook de
invalshoek geweest bij de zaak die tot aan de Raad van State is geweest en waarbij door het college ook
verdedigd werd dat er een wijziging van het bestemmingsplan diende te komen en dat de onderneming
van de heer Baaij op dat punt gelegaliseerd zou moeten worden. Het college heeft daar zelf aan
meegewerkt. Als de gemeente zich nu voor de vraag gesteld ziet over te gaan tot verdere uitbreiding van
het bouwblok, dan dient allereerst te worden afgevraagd welk effect dat heeft op de onderneming en
welk effect op de omgeving. Geconstateerd is in ieder geval dat het huidige bestemmingsplan nog
voldoende mogelijkheid biedt om aan de zuidzijde de zaak verder uit te bouwen. En uitgerekend aan de
oostkant, in de beplantingsstrook waarover mevrouw Reijnen terecht heeft geciteerd hetgeen het
bestemmingsplan daarvoor aangeeft, zijn de condensoren geplaatst. Terwijl er nog voldoende onbebouwd
gebied aan de zuidkant was. Na een afweging gemaakt te hebben tussen de belangen van de ondernemer
en die van de omgeving, is het college tot de conclusie gekomen in dit geval niet te moeten overgaan tot
wijziging van het bestemmingsplan. Vanavond ligt derhalve voor het voorstel om dat ook niet te doen.
Het aspect van de bestuursdwang, van de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan, is de verantwoor
delijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Het is inderdaad zo - de heer Geuze wees
daar al op - dat tegen het besluit door de advocaat van de heer Baaij beroep is aangetekend en dat beroep
is ook behandeld in de commissie beroep- en bezwaarschriften. Die commissie heeft het voorstel van het
college gevolgd en het advies van die commissie is vervolgens overgenomen. Vervolgens is de zaak
onder de rechter gekomen en spreker zegt toe dat het college, hangende de uitspraak van de rechter, de
bestuursdwang tot dat moment niet zal effectueren. Spreker is van mening dat anders een escalatie zou