materieel op het referendum wil ingaan. Ik wil wel verwijzen naar hetgeen ik gezegd heb tijdens de
algemene beschouwingen voordat het verzoek tot stand kwam met betrekking tot de visie op dat moment
van het college van burgemeester en wethouders. Eigenlijk vind ik, dat het een hoge uitzondering moet
zijn dat leden van het college het woord voeren over onderdelen van een portefeuille - gelet op het
belang dat ik hecht aan collegiaal bestuur dat zij afzonderlijk verantwoording afleggen, maar gelet op
de inhoud van artikel 169 van de gemeentewet, kan gevraagd worden door de raad - en dat is gevraagd -
dat een lid van het college ook nog een vraag beantwoord. Ik stel voor daaraan tegemoet te komen door
wethouder Van Geel het woord te geven.
Hierna zegt de heer Van Geel het volgende: 'Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Concreet heeft de heer
Geuze de vraag gesteld of het mogelijk is om op collegiale wijze te blijven samenwerken binnen het
college.'
Bij interruptie zegt de heer Geuze: 'Ik heb gevraagd hoe u eendrachtig collegiaal verder kunt functione
ren door uw opstelling.'
De heer Van Geel antwoordt daarop met te zeggen: 'In een college van drie personen gebeurt het
weieens een keer dat men niet precies op dezelfde wijze denkt over een bepaalde zaak. In de meeste
gevallen waarin dat voorkomt - negenennegentig van de honderd waarschijnlijk - komen we er
uiteindelijk toch uit. Bij een enkel punt blijft er verschil van mening bestaan. Een heel enkele keer ziet u
dat terug in de notulen van de vergaderingen van B&W. Een heel enkele keer - ik denk in de afgelopen
zes jaar misschien hooguit twee of drie keer - is het gebeurd dat wij in deze raad verdeeld gestemd
hebben. Dat zal ook dadelijk gebeuren over het voorstel met betrekking tot het referendum. Dat neemt
niet weg dat er, ongeacht die zaak, naar mijn mening in dit college een prima sfeer heerst; goede
werkzaamheid, goede afstemming, goede collegialiteit en een uitstekende samenwerking.'
Hierna stelt de voorzitter voor, over te gaan naar de tweede termijn en geeft het woord aan de fractie
van Gemeenschapsbelang namens wie de heer Schreiner het volgende zegt: 'Mijnheer de voorzitter, de
opmerkingen van de andere partijen aangehoord hebbend, hebben wij geen behoefte om een ja-of-nee-
spelletje te spelen. Wij steunen de 1600 handtekeningen die ons bereikt hebben en aan u zijn overhan
digd. Voldoende realistisch als we zijn, beseffen we dat er geen draagvlak is voor het houden van een
referendum; de meerderheid van de raad zal hier niet mee instemmen. Ik wil hieraan toevoegen dat de
fractie van Gemeenschapsbelang voor honderd procent zich zal blijven inzetten voor het behoud van de
zelfstandigheid van Prinsenbeek. Daaraan willen wij te allen tijde blijven meewerken. Dit blijkt ook uit
de unanieme ondersteuning die wij hebben gegeven aan de brief genoemd onder agendapunt 6.' Bij
interruptie zegt de heer Geuze: 'Voorzitter, ik moet de heer Schreiner onderbreken omdat hij zojuist een
voorbehoud heeft gemaakt. Als het referendum zou zijn toegelaten, dan wilde hij een toevoeging aan die
brief die bij punt 6 is behandeld. En dat staat nu juist haaks op hetgeen de anderen via hun motie van
vorige maand hebben vastgesteld. U moet er niet omheen draaien.'
De heer Schreiner zegt: 'Voorzitter, ik heb inderdaad gezegd: "indien het referendum het zou halen in
deze raad.Ik heb getracht een betoog te houden waarin ik een aantal argumenten heb genoemd waarom
wij denken dat wij niet om 1600 handtekeningen heen kunnen. Ik heb net ook gezegd, dat wij realistisch
genoeg zijn om te beseffen dat we het niet halen. Laat het hier nogmaals krachtig en duidelijk gezegd
zijn dat Gemeenschapsbelang wil blijven meewerken aan het realiseren van een zelfstandig Prinsenbeek.
Ik dank u.'
Hierna geeft de voorzitter het woord aan de fractie van de VVD, namens wie de heer Geuze het
volgende zegt: 'In de eerste plaats, mijnheer de voorzitter, wil ik tot uitdrukking brengen dat wij, ten
aanzien van hetgeen in de eerste termijn door mij is gesteld, niet hebben willen zeggen dat wij geen
respect hebben voor uw opvatting die dan in zijn algemeenheid luidt: de burgemeester staat boven de
partijen. Maar als ik, namens onze fractie, een vraagstelling heb gedaan in de richting van het college,
dan heeft dat natuurlijk een heel duidelijke achtergrond. Een college van burgemeester en wethouders is
belast met de voorbereiding en de uitvoering van de besluiten van de gemeenteraad. En in de coalitie die
een aantal jaren geleden opnieuw tot stand is gekomen, is niet de passage opgenomen dat de zelfstandig
heid van Prinsenbeek verzekerd moest blijven. Desgevraagd heeft mevrouw Hoelen toen tegen mij
gezegd: "dat is zo vanzelfsprekend, dat nemen we niet op." En wij vinden - we waren het daarmee
natuurlijk wel eens - dat de collegeleden zich daar dan, bij hun voorbereiding en uitvoering, achter
hebben te scharen. En als men een afwijkende opvatting op een zo cruciaal punt heeft, dan moet dat niet
gebeuren op een wijze zoals dat nu gebeurt. Ik wil nog op een paar andere punten ingaan tijdens de
tweede termijn ofschoon ik eerder heb gezegd niet aan een welles-nietes-spelletje te willen meedoen. Op