ontwerp van de HSL en de A16. Ik constateer dat er vanavond geen draagvlak is, ook in de gemeente
raad van Prinsenbeek niet, om tot bindende afspraken te komen. In de brief van de minister wordt
nogmaals aangegeven, dat naar haar mening verdiepte liggingen bij Breda en Prinsenbeek - de Valdijk en
de Meester Bierensweg, bij Effen en de Aa of Weerijs - niet te verantwoorden zijn. Dat is het standpunt
van de minister. Het voorstel wordt herhaald om over andere varianten dan de Breda-Prinsenbeek variant
verder te praten. We hebben samen met Breda, juist vanuit onze kleine rol als gemeente in zo'n proces,
steeds gezocht naar samenwerking, en ik mag in ieder geval wel constateren dat in de gehele discussie
van Den Haag, de Valdijk bij iedereen genoeg bekend is. Ik denk dat een ieder in Den Haag beseft, dat
de Meester Bierensweg en de Valdijk het centrale punt in Brabant is en ik denk dat mede door de
samenwerking met Breda en mede door de samenwerking met de provincie, daar op de agenda is
gekomen. Ik ben het met de gemeenteraad volmondig eens dat het op de agenda plaatsen van iets, veel te
beperkend is. Het gaat er natuurlijk om dat je de resultaten binnenhaalt van een bestuurlijk overleg en
dat er niet alleen overlegd wordt zonder resultaten. Ik ben het daarover geheel met u eens. Maar in een
situatie van een Planologische Kern Beslissing moet je wel scherp analyseren wat de rol van het
gemeentebestuur is ten opzichte van die van de rijksoverheid. Er bestaat een zeer sterke afhankelijkheids
relatie van de gemeente ten opzichte van zo'n rijksoverheid. Het is niet, dat je zelf iets hebt weg te
geven, integendeel, je moet toch proberen de ander te overtuigen om je plannen mee te nemen. En ik
constateer ook met de heer Geuze, met honderd procent instemming, dat ik ook zeer sterk het gevoel heb
a dat een groot deel van de budgettaire middelen naar andere gebieden verdwijnt. Het is zo - en ik hoop
dat dat tijdens de parlementaire discussie scherp naar voren komt als de minister zich daar komt
verantwoorden - dat naar mijn overtuiging hoge prioriteit wordt gegeven om met de Belgen tot consensus
te komen en dat zich dat ook in budgettaire zin vertaalt, alsmede dat in Den Haag grote prioriteit wordt
gegeven aan het niet aantasten van het groene hart. Daar staat echter tegenover, dat naar mijn overtui
ging het knelpunt in Prinsenbeek ook op die agenda moet blijven en dat daar geëffectueerd moet worden.
Als je dus geconfronteerd wordt met een maatschappelijk probleem, kun je daar op verschillende
manieren tegenaan kijken. Het is deels een kwestie van strategie, maar het heeft ook alles te maken met
de inhoud. We hebben geprobeerd om op beide terreinen in het gehele proces steeds voortvarend, actief
te zijn, waarbij we ons middel om actie te voeren steeds gezocht hebben door inhoudelijk zeer gedegen
bureaus de pijnpunten van het departement te laten aandragen en tegelijkertijd ook steeds met alternatie
ven te komen. We hadden natuurlijk kunnen volstaan met te zeggen: "Nee, Prinsenbeek is tegen en we
beperken ons tot het uitdragen van het woord 'nee'." Daarin zitten echter grote risico's; ik kom daar zo
meteen op terug. We hebben er zelf voor gekozen om met alternatieven aan de slag te gaan. Die
alternatieven zijn begonnen met een variant in Prinsenbeek via bureau Lievense dat tweehonderdenveertig
miljoen kostte. Daarna hebben we een veel ingrijpender plan op tafel gelegd waarbij we zeggen: "Het is
natuurlijk een aanslag op een heel groot stedelijk gebied van Breda, waar twee keer drie rijstroken straks
doorheen lopen en waar ook nog eens een HSL doorheen suist; kunnen we die zaak niet integraal
bekijken? Hoe gaat dat nu de komende honderd jaar, hoe gaat dat gebied er uitzien als je er een zo
majeure ingreep in het stedelijk gebied door infrastructuur aanbrengt?" Toen zijn we met een plan
gekomen, en in mijn beleving een erg toekomstgericht alternatief, waarbij we gezegd hebben: "èn de
A16 èn de HSL de grond in." Op het moment dat je dat plan op tafel legt moet je, denk ik, jezelf ook
realiseren dat er grote budgettaire consequenties aan verbonden waren. Ik denk dat het rapport van het
Instituut voor Onderzoek van de Overheidsuitgaven overtuigend aangeeft dat het een heel duur plan is.
Maar naar mijn overtuiging is het nog altijd een te verantwoorden plan. Ik denk, dat als je in 1996 of
1997 de mensen in Prinsenbeek met dit probleem opzadelt, dat je dat niet moet verengen tot de budget
taire kaders van een begroting van een paar jaar. Het heeft een enorm lang effect in de tijd en daar mag
je ook best een hoge budgettaire last voor op tafel leggen bij de rijksoverheid. Maar, je bent toch
afhankelijk van de medewerking van de rijksoverheid. Je kunt daar je plannen met verve verdedigen,
maar wat dat betreft is het toch steeds éénrichtingsverkeer. De minister, de meerderheid van de Kamer,
wil het of zij willen het niet. In die discussie zitten we nu en dan zoek je toch naar een bepaald
optimum. We hebben in het bestuurlijk overleg - daar moet geen misverstand over zijn - de Breda-Prin
senbeek variant 2 neergelegd. Ik wil de aangepaste Breda-Prinsenbeek variant geen slap aftreksel
noemen, vooral niet omdat nog eens door geluidsdeskundigen en mensen die terzake kundig zijn precies
bekeken is van: "ja, het plan wat dan ééndrietiende miljard kostte, wat we in september op tafel hebben
gelegd, dat is natuurlijk een bedrag van meer dan éénmiljard." Je ziet ook andere budgettaire discussies
in Nederland zich voltrekken, bijvoorbeeld de discussie: wat kostte Fokker en wat heeft het kabinet
- 18 -