3
ningen meer had kunnen hehhen. In dit verhand moet ik U
even verwijzen naar het standpunt dat is neergelegd in
het rapport van de werkcommissiehet rapport van 7-5-'56,
waarin wordt gesteld dat üeteringen geen grote vestigings
ruimte zou hebben, hit standpunt, Mijnheer Oomen, moet ik
beslist bestrijden.
Wenst een van de Heren nog het woord
he voorzitter verleent het woord aan de Heer van Beek.
he Heer van Beek:
Het is U bekend, Mijnheer de Voorzitter,
dat vele kinderen van de landbouwers niet zoals in het
verleden in de landbouw werkzaam kunnen blijven. Zij moe
ten aan het industrialisatieproces gaan deelnemen of een
plaats zoeken in de vrije beroepen, ambtenarenstand of
middenstand, hoch daarbij zouden zij er de voorkeur aan
geven, althans voor het overgrote merendeel, zoveel moge
lijk te blijven in hun woonplaats althans niet bij voor
keur gaan na r de grote huurkazernes in de steden. 'Waar
om moet nu alsma r gestreefd worden naar het stichten van
enorm grote steden, en waarom mogen de plattelandsgemeen
ten zich niet meer uitbreiden
Veel wordt geschreven over het onoverzichtelijke van de
grote steden, de geringe belangstelling van de burgers
dier steden in het plaatselijk bestuur, de vorming van
wijkraden omdat de gehele gemeente niet meer te overzien
is, het geven van bevoegdheden aan die wijkraden enz.enz.
Ware het niet beter te streven naar het vóórkomen van
dergelijke bevolkingsmassa's onder één plaatselijk be
stuur en de middelgrote en kleine gemeente zich meet te
laten ontwikkelen?
he Voorzitter;
Ja,Mijnheer van Beek, de praktijk leert
dat vele mensen die in de stad hun werkkring hebben er
de voorkeur aan geven om buiten die stad te wonen. Een
duidelijk bewijs hiervan is het feit dat 30van het aan
tal hoofdbewoners v^n onze gemeente forens is en elders
zijn bestaan vindt c.q. in Breda en Oosterhout. Voor zo
ver het van origine Teteringenaren betreft, deze wensen
niet in de stad te wonen. Zij brengen hun vrije tijd
door buiten het geroezemoes van die stad. Het wonen in
een stedelijk centrum gaat geleidelijk aan ook voor de
geboren en getogen stedeling zijn attractie verliezen.
Ook zij worden meer afkerig van de huurkazernes met hun
talloze bezwaren, zoals door U reeds aangehaald. In dit
verband is het inderdaad juister de middelgrote en klei
ne gemeenten gelegenheid te geven tot gestadige ontwik
keling. Hiermede worden dan tevens de moeilijkheden, welKc
een stad t.a.v. een eventuele snelle bevolkingsaanwas
heeft op-gevangen. Het is een algemeen verschijnsel dat
pendelen op korte afstand, waar het hier omgaat, met de
hedendaagse moderne verkeersmiddelen geen onoverkomelijk
bezwaar oplevert. Hu een aanzienlijk aantal burgers er
de voorkeur aangeeft in een randgemeente te willen wonen
i.p.v. in een moderne stadswijk, moet men, voor zover
zulks uitvoerbaar is, vrijheid van vestigingsplaats bie
den. lal van moeilijkheden, zoals door U geschets, worden
daarmee ondervangen, Mijnheer van Beek.
Mijnheer van Beek, ik meen dat dit wrel een voldoende
antwoord is op' Uw vraag.
Wie van de Heren wenst nog het woord