/y
maart 1958, BW/2995) aangegeven gronden, moet het vol
strekt uitgesloten worden geacht, dat bovenbedoeld stede
lijk woongebied ontwikkeld kan worden anders dan door de
gemeente Breda en anders dan na toevoeging van het daar
toe benodigde grondgebied, voorzover dat niet reeds tot
het territoir van Breda behoort, aan Breda;
6. Het zelfstandig voortbestaan van de gemeente leteringen
behoeft door het stichten van bovenbedoeld woongebied voor
24-. ooo inwoners niet te worden bedreigd,
Om nog even terug te komen op het plan betreffende vrij
willige gebiedsafstand was het klimaat in leteringen niet
gunstig. Het was reeds bekend dat 4 van de 7 raadsleden
niet in de nieuwe raad zouden terugkeren en dat de beide
zittende Wethouders niet meer zouden terugkeren. Burge
meester van der Meulen zou op 1 mei heengaan. Ik kan er
zeer wel inkomen, dat de raad in de geschetste omstandig
heden met het voorgenomen plan bezwaarlijk kon instemmen.
Wat de houding in deze van Breda betreft, zou ik U willen,
verwijzen naar het ter zake gestelde rscngiari in het rappor
van de Heren van Haren en ICrugers. Ik meen dat het daarin
vrij duidelijk gesteld is. Men zegt hier:
Infhet voorstel van Burgemeester en Wethouders van Bre
da wordt opgemerkt dat Breda genoegen had genomen met
het bij minnelijke regeling met Teteringen in het over
legorgaan maximaal bereikbare: een woongebied voor circa
14.000 inwoners, hoewel dat betekende dat de totale be
hoefte aan nieuwe woongebieden tot 1980 dan niet meer
gedekt zou worden."
In zoverre hier de indruk wordt gewekt
als zoude het gemeentebestuur van leteringen een minnelij
ke regeling hebben aangegaan, een regeling welke thans
niet zou worden gehonoreerd, moet worden opgemerkt dat
zulks niet juist is, a- ngezien noch het college van
Burgemeester en bethouders, noch de Gemeenteraad van
J"eteringen zich daarover had uitgesproken, terwijl het
gemeentebestuur van leteringen zich uiteraard niet gebon
den acht aan hetgeen een lid van het overlegorgaan zonder
contact met of opdracht van Uw bestuur zou hebben gezegd.
Burgemeester en Wethouders van Breda
merken op dat zij zich, nu de Baad «van leteringen afziet
van medewerking aan de ten uitvoerlegging van het struk-
tuurplan, niet langer gebonden achten aan datgene waarme
de Breda gehoegen had genomen, waarop dan ook door Breda
een gebiedsuitbreiding wordt gevraagd, welke verder gaat
dan het struktuurplan.
Aldus wordt het probleem zeer onzuiver
gesteld, omdat het hier immers geen handelsobject betreft
waarbij men met loven en bieden een zo groot mogelijk
voordeel wil behalen. Breda acht zich niet gebonden aan
het strukthurplan, omdat de Baad van Teteringen niet aan
stonds blijk heeft gegeven met hetgeen blijkbaar in het
overlegorgaan werd besproken. Het gaat echter niet over
de vraag hoe ev. onderhandelingen zijn verlopen, of vast
gelopen, maar over hetgeen in het algemeen belang der
streek gedaan behoort te worden, -iet doet dan eigenaardig
aan dat Breda eerst van mening was dat dit algemeen be
lang werd gediend met een beperkter afstand van gebied