Breda gaf toen plotseling te kennen, samenwerking niet de 5 kleine gemeenten wel op prijs te stellen. Het is toch niet vreemd, wanneer men deze zwenking van het Bredase standpunt met argwaan bekijkt. Zou het motief, dat aan deze brief ten grondslag ligt, wellicht niet kun nen zijn: Gedeputeerde Staten zijn toch met deze materie bezig. Laten we in deze phase niet het odium op ons laden, dat we het overleg hebben geschuwd? De bereidheid van Breda tot samenwerking geeft nog meer te denken, nu men er van uitgaat, dat bij het onderzoek naar de mogelijkheden van een structuurplan voor de gemeenten alleen de stedebouwkundigen van Breda, derhalve geen onafhankelijk planologisch bureau, wordt betrokken, zulks gezien de in Breda aanwezige deskundige mankracht en de daaruit voortvloeiende kennis van de problematiek alsmede ter vermijding van de financiële consequenties. Dit nu is weer in tegen spraak met de zienswijze van het College van Burgemees ter en Wethouders van Breda, zoals die vertolkt werd bij monde van Burgemeester Geuljans in de vergadering van 15 oktober 1965, waarin door Breda uitdrukkelijk naar voren werd gebracht, dat uit een oogpunt van doel matigheid en objectiviteit de aanwijzing van één stede bouwkundig bureau zonder directe relatie met één of meer der aangesloten gemeenten, zo mogelijk voorzien van een eigen sociografische afdeling, bekend met en als zodanig in staat tot beoordeling van de ruimtelijke- en verkeersproblematiek in het samensprekend gebied, nood zakelijk moest worden geacht. Dit kan uiteraard niet de privé-mening van de heer Geuljans zijn geweest, maar de visie van het College van Burgemeester en Wethouders van Breda. Dit College neemt nu blijkbaar een geheel ander stand punt in. Er is thans weer een brief naar Breda onderweg. We hebben daarin verklaard, dat de randgemeenten het op prijs gesteld hebben, dat de deur voor overleg open is gebleven. De juistheid van een aanwijzing van de stedebouwkundige dienst van Breda ter be studering van deze aangelegenheid wordt door ons zeer sterk in twijfel getrokken. We hebben er bij Breda op aangedrongen, nog véór 1 juli a.s, weer een samen- spreking te hebben. Zo, besluit Wethouder Oomen zijn uiteenzetting, is de stand van zaken op dit moment. Ik heb getracht een en ander neutraal en zo objectief mogelijk naar voren te brengen. De Voorzitter dankt wethouder Oomen voor zijn uiteen zetting en vraagt, of een der leden nog het woord ver langt over deze aangelegenheid. De heer G. de Vries zegt hierop, dat hij zeer getroffen is door de activiteiten van het college in deze belangrijke aangelegenheid. Wethouder Oomen, zo zegt hij, heeft zich in zijn betoog neutraal opgesteld. Als raadslid ben ik vrijer in mijn mogelijkheden van spreken h is Ssmssm, 17192 11

Raadsnotulen en jaarverslagen

Teteringen - Notulen en bijlagen van de gemeenteraad | 1967 | | pagina 45