2. Zoals blijkt uit het in 1964 door de gemeenteraden
van Breda en van Prinsenbeek genomen initiatief tot de
gebiedsruil Haagse Beemden-fiith en Effen, geeft de ge
meente Breda voor haar eerstkomende uitbreidingen de voor
keur aan het gebied van de Haagse Beemden, liggende in de
gemeente Prinsenbeek ten oosten van de spoorlijn Breda-
Rotterdam.
Ruimtelijk gezien moet deze voorkeur worden onderschreven-
TJi t planologisch oogpunt is het immers zeer gewenst, dat
de aan de noordzijde van Breda reeds aanwezige woongebieden,
die door de spoorlijn Breda-Roosendaal van het centrum van
Breda worden afgesneden, uitgroeien tot een volwaardig
stadsdeel.
De huidige gemeentegrens vormt evenwel een belemmering om
die noodzakelijke uitgroei van deze woongebieden als stads
deel van Breda te realiseren. Een aansluitende bebouwing
als deel van Prinsenbeek moet om redenen van bestuurlijke-
en stedebouwkuhdige aard worden afgewezen, omdat het hier
immers een onmiskenbaar aneengesloten voortzetting betreft
van het Bredase stadslichaam, wat ook als zodanig door de
bewoners zal worden ervaren.
Deze uitgroei tot volwaardig stadsdeel van Breda vraagt
niet alleen voor het gebied van de Haagse Beemden maar ook
in het gebied van de Ilooge Vucht, voorzover gelegen op het
grondgebied van Teteringen, om een verdere afronding der
bebouwing. Van het gebied van de Haagse Beemden kunnen 700
800 ha. benut worden voor woningbouw (12.500 16.000
woningen), van het gebied van de Hooge Vucht, voor zover
gelegen in Teteringen, ruim '300 ha. 6000 woningen).
Beide gebieden teaamen zijn van voldoende omvang voor de
noodzakelijke uitbreiding van het stadslichaam van Breda
in eerste fase, waarvan de einddatum ongeveer zal liggen
tussen 1980 en 1985; dit laatste is mede afhankelijk van
de mate van "overloop" uit de randstad Holland, van welke
"omloop" sprake is in de Pweede nota Ruimtelijke Ordening.
3. Het vorenstaande moet ertoe leiden, dat onder meer het
gebied van de Haagse 3eemden der gemeente Priiisenbeek wordt
toegevoegd aan de gemeente Breda. Dit betekent, dat het
grondgebied van Prinsenbeek wordt teruggebracht van 3370 ha.
tot slechts 1700 ha. en het inwonertal van ongeveer 5800 tot
ongeveer 4500.
Het gevolg hiervan zou zijn, dat een voor een stadsrand-
gebied, zowel qua oppervlakte als qua inwonertal, kleine
gemeente zou resteren.
Een kleine gemeente welke, ook ruimtelijk gezien, bovendien
klein zou moeten blijven. Op grond van het "Noord-Brabant,
wc-lvaartsbalans ontwikkelingsplan 1965" zal er immers een
duidelijke ruimtelijke scheiding aanwezig moeten blijven
tussen de Bredase agglomeratie en het gebied van de gemeente
Etten-Leur