TETERINGEN
VERGADERING VAN DE GEMEENTERAAD
op maandag 9 juni 1969 om 20.00 uur-
Voorzitter: A.A. van der Veeken, loco-burgemeester.,
Sekretaris: J.B.A. Mertens, gemeente-sekretaris.
Aanwezigwethouder J.S.P.M. OomenA,L. Oomen
Po van Pelt, G.W.R. de Vries en D. van
de Wijgerd.
AfwezigMr. F.M. Bloemen, burgemeester en
A.C.J. Backx, raadslid, beiden wegens
vakantie
De voorzitter opent de vergadering en merkt op dat
deze niet voltallig is wegens het ontbreken van de heren Mr. F.M.
Bloemen en A.C.J, Backx, die met vakantie zijn. Het gemeentebestuur,
zo zegt de wethouder, heeft gemeend, een spoedeisende vergadering te
moeten houden naar aanleiding van een brief van gedeputeerde staten,
gericht aan de raad, betreffende het herindelingsplan Breda-Noord.
Deze brief, die ik u even zal voorlezen, is zaterdag binnengekomen
en u zult toch waarlijk niet kunnen zeggen, dat wij lang hebben ge
wacht met het bijeenroepen van uw raad. Vervolgens leest de voorzitter
de toezendbrief voor, die luidt alsvolgt:
Op 11 september 1968 hebben wij een bespreking gehad met het
dagelijks bestuur van uw gemeente waarbij wij - voorafgaande aan
11 de wettelijke procedure bedoeld in de artikelen l64 juncto 158
e.v. van de gemeentewet - een uiteenzetting gegeven hebben om-
11 trent onze voorlopige gedachten ten aanzien van een herindeling
van het ten noorden vein de gemeente Breda gelegen gebied.
Voor de reactie welke wij daarop uwerzijds hebben ontvangen,
zeggen wij u dank. Wij hebben van alle ingekomen reacties kennis
genomen en deze terdege overwogen. Wij menen evenwel, dat de op-
zet van het herindelingsplan, zoals wij u deze aanvankelijk heb-
11 ben kenbaar gemaakt, geen wijzigingen van principiële aard be-
hpren te worden.
Onder verwijzing naar de artikelen l64, juncto 158 e.v. van
de gemeentewet zenden wij u hierbij toe ons aan H.M. de Koningin
gericht verzoek inzake het plan tot herindeling van het ten noorden
van Breda gelegen gebied.
Wij verzoeken u ons ter voldoening aan het bepaalde in artikel
11 158, eerste lid, van de gemeentewet, binnen drie maanden na ont-
vangst van deze brief uw mening hierover aan ons te doen kennen."
Ik zou dèzè vergadering nu tien minuten willen
schorsen, aldus de voorzitter, om de raadsleden in de gelegenheid
te stellen de brief aan H.M. de Koningin te bestuderen.
De voorzitter heropent de vergadering en vraagt
wie hij het woord mag verlenen. Misschien zo zegt de voorzitter,
stellen de leden het op prijs, eerst het woord te voeren. Er wordt
echter de voorkeur aan gegeven, dat eerst het kollege bij monde van
wethouder Oomen zijn visie op deze zaak geeft.
- 2 -
l