LAGER-ONDERWIJSWET 1920
1971
f
voorschot vergoeding bijzonder lager onderwijs (art. 103, na 5)
gemeente
dienstjaar
datum vaststelling
2 ffthmnri 1971
Vastgesteld bedrag per leerling ex artikel 55bis c.q.
artikel 101, vijfde lid, Lager-onderwijswet 1920 voor
bovenvermeld dienstjaar
g.1.0.
v.g.l.o.
u.i.o.
Idem voor door de gemeente in bruikleen gegeven of
in stand gehouden scholen*
I)e raad van voormelde gemeente;
gezien de verzoeken van de besturen der bijzondere scholen, genoemd in kolom 1 van de bij dit besluit
behorende staat, om voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101 der Lager-onderwijswet 1920,
voor hun scholen vermeld in kolom 2 van die staat over het bovenvermelde dienstjaar;
overwegende dat de gemiddelde aantallen leerlingen volgens de maatstaf van artikel 28 van genoemde
wet, waarnaar het voorschot moet worden berekend, voor het bovenvermelde dienstjaar moeten
worden gesteld op de aantallen vermeld in kolom 4 van de meergenoemde staat;
dat de bedragen per leerling, waarnaar het voorschot voorts moet worden berekend, voor het boven
vermelde dienstjaar moeten worden gesteld op de bedragen, vermeld in kolom 5 van die staat;
dat deze schoolbesturen voldoende borgstelling hebben verleend;
gelet op artikel 103, vijfde lid, juncto artikel 101 der Lager-onderwijswet 1920;
besluit
het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101 der Lager-onderwijswet 1920 over het boven
vermelde dienstjaar voor elk schoolbestuur vast te stellen op het bedrag in kolom 6 van de bij dit
besluit behorende staat achter zijn naam vermeld.
De raad voornoemd,
De De voorzitter,
Ingevolge art. 103, lid 8, der Lager-onderwijswet 1920 in
afschrift toegezonden aan de hoofdinspecteur van het la
ger onderwijs en de belanghebbende schoolbesturen op
Binnen dertig vrije dagen na nevenvermelde datum
kunnen de hoofdinspecteur en het schoolbestuur
tegen dit besluit in beroep komen bij de gedeputeerde
staten van onze provincie (art. 103, lid 9).
Niet invullen indien niet van toepassing.
!Ksamsom 20792 vu
z.o.z.
-1.851.2
07.2
