Hierna verkrijgt "Wethouder Oomen het woord.
Hij spreekt als volgt; Meneer de Voorzitter: "Je.nneer wij thans
voor de derde maal onze mening over dit herindelingsplan moeten
geven, wordt het wel moeilijk om niet volkomen in herhaling te
vervallen. Ondanks alle, naar onze mening, zec-r concrete en fei
telijke bezwaren, hebben Gedeputeerde Staten kennelijk niet de
moeite of tijd willen nemen om deze bezwaren te bestuderen en
te weerleggen. Hadden Gedeputeerde Staten dit wel geprobeerd en
waren zij daartoe in staat gebleken, dan hadden wij ons moeten
neerleggen bij de opheffing van onze bloeiende en mooie gemeen
te wier zelfstandigheid ons zo dierbaar is.
Nu echter ondanks alles dit plan, waarover in feite niemanc en
thousiast is, in ongewijzigde vorm voor de derde maal aan ons
wordt voorgelegd kunnen xvij eigenlijk eenvoudigheidshalve ver
wijzen naar alle bezwaren die voorheen reeds zijn geetaleerd
en slechts hopen dat straks de Tweede Kamercommissie van Binnen
landse Zaken in eerste instantie en daarna de Stat en-Generaal in
zijn geheel meer tijd zullen besteden aan onze argumentaties,
want als dat gebeurt dan kunnen wij gerust zijn, dan zal dit
plan nimmer het Staatsblad halen.
Gaarne wil ik echter enige opmerkingen vooraf maken:
Op de eerste plaats meen ik uitdrukkelijk ernstige bezwaren te
moeten maken tegen ce procedure die door Gedeputeerde Staten is
gevolgd en die volkomen in strijd is met de Gemeentewet.
Ik heb er geen begrip voor kunnen opbrengen dat tot in hoogste
instantie ons verzoek om uitstel voor onze verdediging werd af
gewezen toen van ons werd verlangd om gedurende drie vakantie
maanden onze verdediging klaar te maken, terwijl deze termijn
volgens de Gemeentewet wel voor verlenging in aanmerking kan
komen, met als motief dat deze zaak voor Breda zo urgent zou
zijn
Wanner Gedeputeerde Staten echter de termijn volgens artikel
l60, lid 2, die is bepaald op drie maanden, zonder opgave van
enige reden met maar liefst vijf maanden overschrijden, terwijl
de Minister van Binnenlandse Zaken in zijn brief van 26 novem
ber 1969 aan de voorzitters van beide Kamers der Staton-Gene-
raal zelf uitdrukkelijk stolt dat verlenging van deze termijn
in de procedure niet mogelijk isdan vraag ik mij af of alleen
de lagere overheden zich hebben te houden aan de wet en hogere
overheden deze wet zomaar naast zich neer kunnen leggen.
Ik meen hiertegen danoolc nogmaals uitdrukkelijk te moeten pro
testeren en wij zullen naar xxegen moeten blijven zoeken om om
trent deze zaak jurisprudentie te krijgen. Mocht dit niet moge
lijk zijn dan zouden toch minstens vragen in de Tweede Kamer
dienen te worden gesteld, daar thans de rechtszekerheid van de
burgers ernstig in het geding komt.
Cp de tweede plaats vraag ik mij af waarom dit onvoldragen plan,
waaraan geen enkele gerichte studie ten grondslag ligt, nu met
alle geweld, op dit moment moet worden doorgedruktterwijl lan
delijk en provinciaal de gehele problematiek omtrent annexa
ties, agglomeraties, streek- en stadsgewesten wordt bestudeerd
en binnenkort een gewestwet is te verwachten, die zal moeten voor
zien in de juridische en financiële regeling van de gewesten,
waarbij vaak uitdrukkelijk wordt gesteld dat de groei van onder
af moet komen.
'Jaarom nu proberen dit plan in dit stadium te realiseren, tor-
wijl xvellicht op korte termijn uit de studies zal blijken dat
andere wegen om het doei te bereiken beter en meer acceptabel
zijn?