;EÜ
1 El i
EM
trrprjracr^in
Raadsvergadering d.d. 27 juni 1972.Agendanr. 6
Voorstel tot het vaststellen van een verordening op de heffing
_c n invordering van een wat er ver ontr einigingsbi j dr age
Teteringen, 19 juni 1972.
A an d. e Raad 5
Op 1 december 1970 is in werking getreden de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren (Stbl. 1969. nr. 536) en het daarbij behoren
de Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren. De wet heeft
ten doel verontreiniging van oppervlaktewateren tegen te gaan
en/of te voorkomen en gaat uit van het beginsel, dat de kosten
van maatregelen tot vuilbestrijding ten laste van de verantwoor
delijke waterbeheerder, moeten worden gedragen door de afval-
waterlozers naar rato van de hoeveelheid geloosde verontreini
gende stoffen, zulks door middel van een stelsel van heffingen
en bijdragen ("de vervuiler betaalt").
De bevoegdheid om heffingen in te stellen is in artikel 17 van
de wet gegeven aan de verantwoordelijke waterbeheerder (rijk,
provincie en bij delegatie gemeente, waterschap of een daar
toe aangewezen openbaar lichaam). Aan de heffingen kunnen worden
onderworpen degenen, die verontreinigende of schadelijke afval
stoffen, in welke vorm dan ook, direkt of indirekt in opper
vlaktewateren brengen.
Voor 1971 is de verontreinigingsheffing door het Rijk vastgesteld
op 2,-- per inwoner equivalent (i.e.) en voor 1972 op 5,--
per i.e. voor lozing van ongezuiverd water. Voor woningen en daar
mee gelijkgestelde bedrijven (tot 20 i.e.) is de vervuilings-
waarde van de geloosde afvalstoffen uniform vastgesteld op 3jf ie
Voor bedrijfsgebouwen met 20 i.e. of meer wordt de vervuilings-
waarde door het Rijk bepaald door meting (bijlage I uitvoerings
besluit) of aan de hand van de tabel afvalwatercoefficient en
(bijlage II uitvoeringsbesluit).
- 2 -