-19-
de Nederlandse Sportfederatie en de Nederlandse Christelijke Sport
Unie, hem suggesties te doen over de aanpak van de problemen te dien
aanzien.
Een door hem ingestelde ambtelijke werkgroep heeft een rapport doen
verschijnen over deze materie. Voor de samenvatting van dit rapport
moge ik verwijzen naar de Nederlandse Staatscourant van 29 november
197-1, nr. 233- Ik dank u.
Hierna verleent de Voorzitter het woord aan raadslid Engelen, die
spreekt als volgt:
Onze fraktie vindt de diskussienota een overzichtelijk en objectief
samengesteld stuk. Wij hebben echter naar aanleiding van het ge
houden onderzoek naar de betekenis van het gemeenschapshuis nog
een enkele vraag, n.l. deze: Uit het onderzoek, zoals dit op blad
zijde 8 van de nota is weergegeven, klinken van alle verenigings-
groepen negatief-kritische geluiden. Uw College &elt, dat deze
kritische opmerkingen te zeer negatief zijn en dit mogelijk zijn
oorzaak vindt in de vraagstelling, die gericht was op gewenste ver
beteringen. De stellige overtuiging van uw college is, dat een grote
groep gebruikers redelijk tevreden is over het fungeren van het
gemeenschapshuis. Wat nu niet uit de nota blijkt, is, waarop die
stellige overtuiging is gebaseerd. De vraag is of deze overtuiging
mogelijk gebaseerd is op een enquêtering van andere gebruikers,
derhalve niet-verenigingsgebonden individuen?
Naar aanleiding van de brief van Horeca Nederland, waarin wordt
aangehaald, dat de "Nationale Bond van ondernemers in het horeca-
en aanverwante bedrijf" gekant is tegen uitwassen van de aktivi-
teiten van het gemeenschapshuis, m.a.w. aktiviteiten, die op een
zuiver particulier terrein liggen, heeft onze fraktie de volgende
vragen:
Is in de voorwaarden, die bij raadsbesluit van 29 september 1971
ter zake van de' subsidiëring van het gemeenschapshuis zijn gesteld,
opgenomen, dat in het gemeenschapshuis geen aktiviteiten mogen
worden gehouden welke een zuiver partikulier karakter dragen.
Indien dit niet is opgenomen en het bestuur van de Stichting het met
deze strekking wel eens is, is Uw college dan niet van mening, dat
dit alsnog wordt opgenomen of acht uw college het voldoende, dat de
aan het bestuur toegevoegde raadsleden hierop toezicht uitoefenen?
-20-