-5-
III. Grondslag voor subsidiëring.
De overheid (rijk, provincies en gemeenten) is krachtens haar wezen en op
grond van haar wettelijke taak in de eerste plaats geroepen om het algemeen
belang te dienen en daardoor impliciet het algemeen welzijn van de burgers
te bevorderen. De overheid is echter niet de enige, die aldus in het algemeen
belang werkzaam is. Eenieder, die een vrijwillig op zich genomen taak naar
behoren vervult, maakt zich eveneens dienstbaar aan het algemeen belang.
Zo hebben zich in de loop der jaren talloze partikuliere instellingen en
organisaties in de vrije sektor van het maatschappelijk leven gevormd voor
het ontplooien van aktiviteiten op allerlei terrein. Ook deze aktiviteiten
komen uit een oogpunt van algemeen welzijn het algemeen belang ten goede.
Slechts het algemeen belang mag de overheid er toe brengen via de fiscus
gelden aan de burgers te onttrekken om deze gelden vervolgens weer aan
bepaalde partikuliere instellingen of personen te verstrekken om hen in
staat te stellen deze aktiviteiten ter hand te nemen.
Aan subsidiëring kunnen verschillende -niet scherp te scheiden- beginselen
ten grondslag liggen*
1. Het taakoverdrachtbeginsel gaat er van uit, dat instellingen, die een
typisch overheidstaak efficiënter en goedkoper kunnen verrichtèn dan
de overheid zelf, voor subsidiëring in aanmerking komen;
2. Krachtens het solidariteitsbeginsel worden die dienstverleningen gesteund,
waardoor essentiële behoeften van maatschappelijk achtergestelde groepen
worden bevredigd;
3. Dan is er het lancunebeginselvoor de hele gemeenschap van belang
zijnde aktiviteiten, die het partikulier initiatief niet kan bekostigen
(zoals Oranjecomités) worden aldus mogelijk gemaakt;
4. Krachtens het beginsel van maatschappelijk voordeel worden weer aktivi
teiten gesteund, waarvan het belang de kring van de direkt betrokkenen
te boven gaat.
-6-