Op pagina 18 wordt gesproken over de vervallende belastingdruk.
Naar zijn mening is het gestelde op deze pagina, dat de belastingdruk
gelijk blijft, niet helemaal juist Gesproken wordt over de collectieve
belastingbetalers, maar niet over de verschuiving onderling, die onher
roepelijk zal optreden. Te denken valt hierbij aan de belastingheffing
op bedrijfsgebouwen of de kinderaftrek bij de personele belasting. Hij
zegt hierover graag een nadere uitleg te ontvangen.
Op pagina 21, onder b, 2e alinea, is de essentie van het voorstel vermeld,
n.l. de waarde grondslag, i.e. de waarde die in het economische verkeer
aan het onroerend goed kan worden toegekend. Naar zijn mening is die
waarde nogal moeilijk redelijk te beoordelen, niet zeer objectief en niet
op vrij eenvoudige wijze vast te stellen. Het zou plezierig zijn te weten
welke grondslag wordt gebruikt om tot de waarde van het onroerend goed te
koren. Dit zal grotendeels afhangen van de aan te wijzen taxateur. Bij zijn
fraktie rijst de vraag of -uitgaande van het feit dat de aanstelling van
een taxateur van wezenlijke betekenis is voor de vaststelling van de grond
slag en de heffingen, die daaruit zullen voortvloeien- de raad inspraak zal
krijgen bij deze aanstelling. Voorts konstateert hijdat de tarifering
prematuur is on de eenvoudige reden, dat de grondslag niet bekend is.
Het was echter noodzakelijk cm de verordening te kunnen vaststellen:
de wet eist dit nu eenmaal.
Tenslotte vraagt hij of bij een hogere^tSxafeiewaarde het tarief verlaagd
zal worden.
Raadslid Joosen spreekt zijn dank uit voor de tijdige toezending van de
raadsstukken. Hij zegt, dat de bestudering van het voorstel tot invoering
van onroerend-goedbelastingen hem aardig wat moeite heeft gekost. Zonder de
bijgevoegde staatsbladen zou het onmogelijk zijn geweest over deze verordening
een zinnig woord te zeggen. Hij zegt voorop te willen stellen, dat voor wat
hem betreft de vaststelling van de verordening tot invoering van onroerend-
goedbelastingen kan plaatsvinden, zij het dat hij nog graag enkele vragen
beantwoord zou zien. De mogelijkheid tot verruiming van het gemeentelijk
belastinggebied is gegeven bij wet van 24 december 1970. Hij vraagt waarom
nu pas gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid krachtens artikel 269 van
de gemeentewet. Een besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van
gemeentelijke belastingen moet goedgekeurd worden door de Kroon. Het is
duidelijk, dat een en ander niet voor 1 januari 1977 gerealiseerd kan zijn, dus
de verordening kan pas in werking treden per 1 januari 1978. In naburige
gemeenten worden onroerend-goedbelastingen per 1-januari 1977 geheven.
Betekent dit een achterstand voor Teteringen ten opzichte van de naburige
gemeenten? Bij de invoering van onroerend-goedbelastingen vervallen de
van rijkswege geheven personele- en grondbelasting en de van gemeentewege
-8-