De reden van deze toespraak, mevrouw, mijne heren, is veeleer gelegen
in het feit, dat naast vele onderwerpen in het afgelopen jaar een tweetal
zaken in het bijzonder ons als gemeentebestuur hebben bezig gehouden, u
en mij hebben geraakt. Een tweetal zaken, die om bezinning, discussie en
meningsvorming vragen.
Ik hoop dat wat ik thans ga behandelen hieraan een bijdrage zal leveren.
Op 4 januari jl. heeft de minister van binnenlandse zaken de wetsont
werpen over bestuurlijke reorganisatie en de vorming van nieuwe provin
ciën aan de pers gepresenteerd.
Over de reorganisatie van het binnenlands bestuur valt uiteraard veel
te zeggen. Men denke b.v. aan centralisatie contra decentralisatie, de
vorming van nieuwe provinciën, overdracht van verschillende bestuursta
ken, het kostenvraagstuk enz.
In een interview met Elseviers weekblad (15 januari 1977) zegt de minis
ter van binnenlandse zaken over de bestuurlijke reorganisatie, dat de
huidige structuur, met zijn vele regelingen, ontzettend ingewikkeld is
geworden en dat de zaak niet meer democratisch functioneert.
Ik denk, dat ieder van ons het met de minister volmondig eens kan zijn
wanneer hij zegt, dat democratisch functioneren een eerste eis is waar
aan het bestuur moet voldoen. Democratisch functioneren in die zin, dat
de burger betrokken is bij datgene wat zich in het bestuur afspeelt. De
mocratisch functioneren in die zin, dat invloed kan worden uitgeoefend,
vóóraf en achteraf; meer dan alleen maar ééns in de vier jaren een vakje
van het stembiljet rood maken.
Een naar mijn mening goede definitie van democratie is nog steeds:
Democratie is georganiseerd vertrouwen.
Juist door een aantal ontwikkelingen in het verleden is op het vertrou
wen een zware aanslag gepleegd.
Zo'n honderd jaren geleden was de overheid de waker, belast met handha
ving van orde en veiligheid. Haar taak was het handhaven van wetten;
wetten, die weer een neerslag waren van wat in het algemeen in het rechts
bewustzijn leefde. Belangrijke geschilpunten tussen de opvattingen van
de overheid en de burgers deden zich nagenoeg niet voor.
In de loop der jaren onderging de overheidstaak fundamentele verandering.
Steeds meer elementen van verzorging deden hun entree en de overheid
drong daarmee steeds verder binnen in het leven van het individu. Aan
vankelijk werd dit als een groot goed ervaren, maar toenemende mondig
heid van de burger leidde ertoe, dat aan die overheid vragen werden ge
steld, waaraan deze niet gewend was. De antwoorden op deze vragen werden
öf niet gegeven öf zo geformuleerd in een sfeer van: "vraag nu maar niet;
we hebben het al zolang zo goed gedaan".
-3-