1 ->..3"7
Raadslid Braat vraagt, of een eventueel te voteren credet
door Gedeputeerde Staten zal worden goedgekeurd.
De Voorzitter zegt, dat het voteren van een credet thans
niet aan de orde is. Het gaat er nu slechts om de ge
vraagde medewerking al dan niet te verlenen. Spreker zegt
te menen, dat in de gegeven situatie Gedeputeerde Staten
wel eens zou kunnen opmerken: waarom gaat U bijbouwen,
terwijl er elders leegstand moet worden geconstateerd.
Spreker heeft daar zo wel zijn twijfels over. In een be
roepsprocedure, zo zegt de Inspecteur immers, zal men met
het Ministerie de grootst mogelijke moeilijkheden krijgen.
Raadslid Braat zou deze moeilijkheden voor lief willen
nemen. Hij zou toch willen pogen, het gevraagde lokaal te
realiseren.
Raadslid Schreinemachers vindt de kostenfactor een belang
rijk punt. Als er om een investering gevraagd wordt, ter
wijl er een alternatief voorhanden is, dan moeten er wel
zeer zwaarwegende motieven zijn om aan dat alternatief
voorbij te gaan. Hij heeft verschillende malen gehoord, dat
er onderwijskundige bezwaren zijn. Men moet dan echter wel
formuleren, wat "onderwijskundige bezwaren" zijn. De ar
gumenten, die de heer Anssems genoemd heeft, zijn niet van
onderwijskundige, doch van organisatorische aard. Het zou
een onderwijskundig argument zijn, wanneer aanvaarding van
het alternatief zou betekenen, dat een leerling, doordat
hij in het gemeenschapshuis geplaatst wordt, minder kansen
zou hebben zijn klas met goed gevolg te doorlopen, dan een
leerling, die in het hoofdgebouw gehuisvest is. Hijzelf
werkt in een onderwijssituatie, waarbij gewerkt wordt in
drie gebouwen, op tamelijk ruime afstand van elkaar gelegen
en waar de leerlingen grote afstanden moeten afleggen tussen
de lessen door. De resultaten op die school zijn slechter
noch beter dan de resultaten op een school, waar alle leer
lingen in één gebouw onderdak vinden. Het uitgangspunt
22