10
continuering tot 31 december a.s. op full-time basis zou geschieden.
Raadslid Joosen zegt, dat hij met het voorstel om financiële middelen beschikbaar
te stellen volledig kan instemmen. Als voorwaarde stelt hij, dat er een zo groot
mogelijke zekerheid kan worden geschapen, dat de beroepskracht capabel is voor
zijn werk en zich gesteund weet door het merendeel van de bevolkingsgroepen. De
J.A.R. zou deze functionaris beter moeten begeleiden. De huidige beroepskracht
voldoet naar zijn mening niet aan de gestelde voorwaarden. Deze mening stoelt
op uitlating van talloze personen, die hij naar hun mening heeft gevraagd. Dat de
mening van het college anders luidt, is voor hem wel verklaarbaar. Deze mening
steunt op hetgeen naar voren is gekomen in het evaluatieverslag. Dat verslag echter
is samengesteld door de J.A.R.die de betreffende functionaris heeft aangeste*
Het zou wel heel erg vreemd zijn als de J.A.R. zelf had betoogd, dat hij in het51"
afgelopen jaar zeer slecht heeft gefunctioneerd wat betreft de begeleiding van de
beroepskracht
Het evaluatieverslag geeft naar zijn mening valse voorlichting. De toestand van de
verenigingen is helemaal niet zo rooskleurig als uit het evaluatieverslag blijkt.
Een en ander wil hij desnoods in een besloten vergadering toelichten. De betreffende
functionaris is zeer slecht begeleid.
Ds voorzitter interrumpeert de heer Joosen en zegt, dat het gaat om een voorstel
tot het al dan niet subsidiëren van de J.A.R. ten behoeve van een opbouwwerker.
Het feitelijk functioneren van een feitelijke opboi^werker is thans niet aan de
orde.
Raadslid Joosen zegt, dat hij reeds heeft betoogd, dat hij het eens is net de aan
stelling van een beroepskracht. Maar dan blijft het wel van belang, welke beroeps
kracht zal worden aangesteld.
De voorzitter merkt hierna op, dat de kern van het betoog van de heer Joosen derhalve
is: aanstelling van een beroepskracht wel akkoord, naar aan het J.A.R. moeten eisen
gesteld worden inzake het functioneren en inzake de begeleiding van de beroepskracht.
Raadslid van Beek betoogt, dat aanstelling tot 31 december op half-time basis
nadelen heeft. De aanstelling zal immers in 1978 niet zo gemakkelijk worden omgezet
op full-time basis. Voor de werknemer is het ook lastig. Hij zal twee heren moeten
dienen, als hij al een tweede heer kan vinden. Voor de werkgever is een halve
kracht minstens onhandig, onprettig en onduidelijk. Bovendien: er is werk voor een
volledige kracht. Als we er van overtuigd zijn, dat het werk goed en nodig is mag
het geld kosten. De geldkranen voor het opbouwwerken lopen maar traag. Dat neemt
niet weg dat het de gemeente geld mag kosten. Het is toch niet zo, dat er alleen
maar aktiviteiten ontplooid kunnen worden, als ze maar van rijkswege gesubsidieerd
worden Zijn fractie is van mening, dat kansen om de welvaart te bevorderen moeten
worden aangegrepen maar dat daarmaast de mogelijkheden om het welzijn te bevorderen
serieus genomen moeten worden en offers mogen kosten.
Natuurlijk moeten er prioriteiten gesteld worden maar een zaak, die al enigszins