Van gemeentezijde werd voorgesteld, <fe bebouwing wat ruimer op te zetten. Met name
speelde toen de realisering van het sportveldencomplex mede een rol. Er werd toen
eigenlijk dit aanbod gedaan: indien er geen bezwaar bij de Provincie wordt ingediend,
dan worden de percelen wat breder gemaakt en wordt de afstand tussen de bestaande en
de geprojecteerde bebouwing wat vergroot, tengevolge waarvan er stroken grond ont
stonden ter diepte van ongeveer 5 meter.
De prijs, die voor deze stroken betaald zou moeten worden, zou dezelfde zijn als die
welke men destijds bij de aankoop van het bouwperceel had betaald.
Met nadruk wijst spreker erop dat de redenering niet opgezet mag worden dat dit voor
stel er nu ligt omdat er wél bezwaren zijn ingediend. In de notulen is vermeld dat de
bezwaarden niet onder druk gezet mogen worden en dat duidt er nadrukkelijk op dat de
kwestie niet in een handel getrokken mocht worden. Het recht van bezwaren indienen
werd en wordt zonder meer erkend. Dat heeft gespeeld in de vergadering van 30 januari
1973 maar dat geldt ook nu.
De stellingname van he college is deze: als men destijds gekocht zou hebben dan had men
32,tot 34,betaald. Er is toen niet gekocht, maar de toezegging dient overeind
te blijven staan. Het is eenieder bekend dat de gulden in waarde sterk gedaald is. Het
is dan ook niet meer dan redelijk dat voor de grond ook vandaag in harde guldens wordt
betaald. De redenering van het renteverlies voor de gemeente lijkt spreker in wezen
niet juist. Het is een simpele redenering dat, als men tien jaar geleden iets aange
boden kreeg voor 100,men dat góed vandaag voor dezelfde prijs verkrijgt, als die
100,van 10 jaar gelden op inflatie gecorrigeerd worden.
Spreker maakt bezwaar tegen de opmerking van de heer Joosen, dat het oppervlakkig ge
lezen een redelijke zaak lijkt en voor betrokkenen een trieste. Want ook degenen die
thans in de "Gouwen Oost" willen gaan bouwen óndervinden directe financiële nadelen
van het feit dat zij pas nu, 5 jaar later,kunnen gaan bouwen.
Hij zegt het onjuist te vinden en het de heer Joosen ook kwalijk te nemen, waar deze
zegt dat het college probeert de zaak te overspelen en met een onsportief voorstel komt.
Het is een uitermate redelijk voorstel en niet alleen als het oppervlakkig, maar ook als
het heel goed gelezen wordt. Het is onredelijk te veronderstellen dat destijds een
nominaal aanbod,geldend voor alle tijden, gedaan zou zijn. Bovendien is het duidelijk
dat in de raadsvergadering van 30 januari 1973 zeer uitdrukkelijk vastgesteld is, dat
daarop teruggekomen zou worden.
Raadslid Braat zegt geen antwoord te hebben gekregen op zijn vraag, wat het College
heeft bewogen 11 dagen voor de raadsvergadering die bereidverklaring af te geven.
De voorzitter antwoordt dat er ter voorbereiding van die raadsvergadering een gesprek
heeft plaatsgevonden met de actiegroep.
Daarbij is gesproken over de open ruimten en de achtertuinen en toen is er gezegd dat
het college de raad terzake een voorstel wilde doen.
Raadslid Braat zegt dat er toch een reden geweest moet zijn voor het feit dat het
college toen tot een bereidverklaring is gekomen.