hoger te liggen dan bij deze aannemer het geval is en dan is er geen reden
om een andere aannemer in te schakelen.
Raadslid Joosen zegt hierna het volgende.
Mijnheer de voorzitter. Ik heb er dringend behoefte aan nader in te gaan op
de stemverklaringen van de fractievoorzitster en de fractievoorzitter van
respectievelijk "De Dorpsgemeenschap" en de "V.V.D.", opgenomen in de notulen
van de raadsvergadering van 5 september 1978.
Op de eerste plaats zou ik tegen beiden willen zeggen, dat zij grote woorden
hébben gebruikt, die voor velen in ons dorp erg misleidend zijn, om maar geen
ander woord te gebruiken. Zij stellen, dat tengevolge van teleurstelling in
persoonlijke ambities, rancuneuze daden zijn gesteld en dat daarmede ons dorp
niet gediend is.
Ik zou daarop willen antwoorden, dat ik persoonlijk zeker het tegendeel bewezen
heb ten aanzien van die vermeende persoonlijke ambities. Daartoe leze men mijn
stemverklaring nog maar eens na.
Tot de fractie-voorzitster van de Dorpsgemeenschap zou ik het volgende willen
zeggen. Niet de lijsten Jan Joosen en Schreinemachers alsmede de P.v.d.A. willen
de waarheid geweld aandoen, maar uzelf. Overleg is naar mijn mening en opvatting
iets anders dan mededelen, dat men enz. enz.
Verder stelt zijdat haar partij het politieke stijdgewoel niet wenst te degraderen
tot een ordinair straatgevecht. Welnu, zou ik zeggen, laat haar dan eens terug
denken aan de nacht volgende op de dag van de gemeenteraadsverkiezingen. Ik dacht
dat wat zich toen op het plein voor de Dorpsherberg heeft afgespeeld, tcch wel als
het proto-type van een ordinair straatgevecht mag worden aangemerkt
Wie als leermeester wil fungeren, moet zelf toch wel op de eerste plaats het goede
voorbeeld geven en niet het verkeerde.
Indien men zulke woorden gebruikt om een ander de les te lezen, dan moet men er
maar niet van uitgaan, dat het zo graag gewenste slijtingsproces snel op gang komt.
Er wordt dan wel erg veel van de liefde gevraagd en die kan nu eenmaal niet van één
kant komen.
Tot de fractie-voorzitter van de V.V.D. kan ik kort maar krachtig zijn. Zijn eigen
woorden aanhalend zou ik willen zeggen:
"gedeeld hebt u, laat de komende vier jaren ook zien, dat u kunt incasseren".
Verder stelt hij, dat nood verzoent tot het onverzoenlijke.
In een variant daarop zou ik willen zeggen:
"Als men persé iets wil, heiligt kennelijk het doel de middelen".
Mijnheer de voorzitter, mijn dank, dat u mij in de gelegenheid hebt gesteld deze
woorden hier te mogen spréken.
Voor wat mij betreft, acht ik de diskussie hiermede gesloten.